Reinecke: Fluitconcert in D op. 283, Ballade voor fluit en orkest in D op. 288; Fluitsonate in e op. 167 Undine; Vioolsonatine in F op. 108/1 (bew.). Tatjana Ruhland met het SWR Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Alexander Liebreich c.q. Eckart Heiligers (p). CPO 777.949-2 (62’13”). 2009/13
Van Carl Heinrich Carsten Reinecke ( 1824-1910) is tegenwoordig vooral nog zijn Undine Fluitsonate uit 1885 bekend. Terecht, want het is een heel fraai, beeldend werk, goed voor het instrument geschreven als beeld van de geheimzinnige mythologische waternimf die geen ziel bezit. Niet alleen in de folklore komt ze voor, maar bijvoorbeeld ook in opera’s van Dvorak en Lortzing, een lied van Tchaikovsky en een ballet van Henze.
Maar, zoals te zien aan de hoge opusnummers, componeerde Reinecke heel wat meer aan concertante en kamermuzikale werken plus oratoria en opera’s. Hij was ook een bereisd man, werkte op jeugdige leeftijd in Scandinavië, o.m. als hofcomponist in Denemarken. Als muziekdirecteur had hij banen en Barmen en Breslau, als dirigent was hij verbonden aan het Gewandhausorkest in Leipzig.
Als componist werkte hij in de traditie van Mendelssohn en Schumann met een vleugje Brahms. De fluit had kennelijk zijn speciale aandacht.
Van zijn Fluitconcert in D op. 283 bestaat wel een dozijn meer uitgaven (van Peter-Lukas Graf en Aurèle Nicolet via James Galway tot Sharon Bezaly), maar de Ballade, ook in D is onbekender net als de Vioolsonatine, die hier in een bewerking wordt gespeeld. Dat maakt deze cd interessant.
Voeg daarbij dat Tatjana Ruhland al deze stukken met een heldere, charmante toon en de nodige spiritualiteit speelt. Waar nodig ontbreekt het haar ook niet aan virtuoze gebaren. Veel is ook te danken aan de attente orkestbegeleiding en de congeniale piano ondersteuning. Undine krijgt werkelijk iets geheimzinnigs mee. Het wordt begrijpelijk dat Tatjana Ruhland die haar opleiding in München en New York genoot, solofluitiste is in het Stuttgarts omroeporkest, de bijnaam ‘Paganini van de fluit’ kreeg.