Rameau: Platée. Marcel Beekman (t., Platée), Jeanine de Bique (s., La folie), Cyril Auvity (t., Thespis), Marc Mauillon (b., Momus), Edwin Crossley-Mercer (bs., Jupiter) e.a. met Les arts florissants en het Arnold Schönbergkoor o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HAF 898015349/50 (2 cd’s, 2u., 14’38”). 2020
Platée werd vor het eetst in Versailles opgevoerd op 31 maart 1745. Dat was ter ere van de feestelijkheden rond de bruiloft van van de Franse troonopvolger met een Spaanse infante. De comédie lyrique of het ballet bouffon had destijds maar weinig succes. Waarom gaat het in deze in wezen trieste farce, waarbij men niet weet of men erom moet lachen of huilen?
Om te zorgen dat Jupiter verder zijn rug vrijhoudt voor zijn amoureuze avonturen, dient hij zijn vrouw Juno van zijn absolute trouw te overtuigen. In de proloog treedt de glibberige kikkernimf Platée op. Ze is heerseres over talrijke onderdanen die door het gras kruipen en die haar om haar grote schoonheid en verleidingskunst bewonderen.
Jupiter benadert haar galant en wil de indruk wekken dat hij op haar verliefd is en met haar wil trouwen. De goddelijke verleidingskunstenaar verschijnt eerst al ezel en daarna als uil en tot in volle glorie terwijl hij op een wolk afdaalt. Platée is daardoor aangedaan en vergeet dan ze kort tevoren nog de koninklijke intrigant Cithéron mooie ogen had gemaakt.
Rameau heeft daarover een van zijn meest furieuze aria’s geschreven. Deze is te horen van La Folie in de tweede akte. Daarin wordt de macht der liefde bezongen aan de hand van enige voorbeelden: ‘Apollo en Dafne’ en ’Zephyr en Flora’.
De zogenaamde bruiloft nadert en ook Juno die door Mercurius naar de plek waar die zal plaatsvinden is gebracht, en stuift het toneel op in het moment dat de huwelijkseed wordt gezworen. Ze moet hysterisch lachen als ze de onooglijke Platée ziet. De jaloezie is verslagen en het oude huwelijksstel reist alsof het opnieuw verliefd is naar de zetels der goden terug. De gedupeerde Platée blijft ongetroost alleen achter.
Dit is de meer tragische versie van de opera uit 1745 waar Christie zich aan houdt. Rameau schreef in 1749 een tragischer verlopende versie als zwartere soort komedie.
William Christie heeft zich dit werk, dat bestaat uit aria’s, ensembles, koren en uitgebreide balletten goed eigen gemaakt en besteedt juist ook veel aandacht aan de ironiserende orkestpartij met zijn duidelijke aanwijzingen op het gebied van dynamiek en ritmiek plus de vele klankschilderingen van allerlei diere, vooral kikkers en vogels.
Marcel Beekman karakteriseert Platée op ideale wijze en zorgt met zijn heel plooibare stem ook voor fraaie versieringen. Cyril Auvity is in de proloog een Thespis en in de opera een Mercurius met karakter. De derde tenor, Marc Mauillon en bariton Michael Spyres nemen als spotgod Momus (in de proloog) en de creatieve Cithéron (in de opera).
De belangrijkste vrouwelijke rol van Waanzin valt ten deel aan Jeannine de Bique die daar met haar donkere sopraan zeer goed mee omgaat. Emmanuelle de Negri heeft een welluidende sopraan die precies past bij Amor (proloog) en Clarine, de begeleidster van Platée.
Jupiter en Juno vinden hun gedegen interpreten bij Edwin Crossley Mercer en Emilie Renard. In de kleinere rollen zijn verder nog Padraic Rowan (sater, mumms) en Ilona Revolskay (Thalie) te horen. Ook het Schönbergkoor heeft een belangrijke taak te verrichten. Stilistisch, noch interpretatief valt iets negatiefs over deze heel homogene uitgave te zeggen.
Het is moeilijk voorstelbaar dat de overige opnamen van Malgoire (Calliope CAL 9424.5), Minkowski (Erato 2292-45028-2) en Rosbaud (EMI 769.861-2) beter zouden zijn.