Rameau: Grands motets. ‘Quam dilecta tabernacula’, ‘In convertendo Dominus’, ‘Laboravi clamans’, ‘Deus noster refugium’. Marguerite Louise koor en orkest o.l.v. Gaétan Jarry. Versailles CV 5052 (77’43). 2021
Bij Jean-Philippe Rameau (1683 – 1764) is altijd de nadruk gelegd op zijn opera’s, maar op dat gebied werd hij pas later in zijn loopbaan actief. Daarom is het goed om nu eens de aandacht te richten op zijn vier nagelaten ‘Grands motets’. ‘Grand’ betekent in eerste instantie dat ze inderdaad omvangrijk zijn. Ze zijn geschreven voor dubbelkoor en een voor die tijd omvangrijk orkest.
Ze dateren uit de periode tussen 1712 en 1721, hoewel nr. 3 nog eens werd herzien in 1751. Onbekend is of ze waren bedoeld voor in de kerk of voor gewone concertuitvoering. De stijl is beeldend, levendig en in emotioneel opzicht direct aansprekend. In zekere zin lopen ze vooruit op de opera’s, wat leidt tot de vraag: waren ze bedoeld als uitingen van devotie of waren ze gewoon dramatisch bedoeld?
In zoverre het Gaétan Jarry betreft, laat hij beide eigenschappen tot hun recht komen. De devote sfeer wordt bepaald door de koorzang en de betrekkelijke ernst door het orkest. Daarom vormt ‘Deus noster refugium’ waarin goddelijke woede wordt gekoppeld aan natuurgeweld een sterk contrast met het pastorale ‘Quam dilecta tabernacula’. Ook de schokkende emoties uit ‘In convertendo Dominus’ worden mooi geuit.
De koorzang en het orkestspel bezitten alle nodige finesse. De solisten Mailys de Villoutreys. David Witczak, Mathias Vidal, Virginie Thomas en François Joron zingen heel competent.
Zware concurrentie voor William Christie (Erato 4509-96967-2), Hervé Niquet (FNAC 592096) en Philippe Herreweghe (Harmonia Mundi HMC 90.1078. Tenor Mathias Vidal heeft precies de juiste ‘haute contre’ stem (een enigszins Frans antwoord op de counter tenor). De uitspraak van het Latijn is typisch Frans, maar zal dat in Rameau’s tijd ook wel zijn geweest.