Rossini: Stabat mater. Barbara Frittoli (sopraan), Sonia Ganassi (mezzosopraan), Giuseppe Sabbatini (tenor), Michele Pertusi (bas) met het Groot omroepkoor en het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 460.781-2 (55’39”). 2002
Net zoals het Requiem van Verdi diens enige werk was dat in een lange periode van inactiviteit ontstond, was Rossini’s Stabat mater het eerste belangrijke stuk dat hij sinds twaalf jaar componeerde en tevens zijn laatste. Gedurende een reis door Spanje in 1831 kreeg hij de wens (opdracht) van Fernandez Varela om een Stabat mater te maken. Hij voltooide het half en liet de rest over aan zijn vriend Giovanni Tadolini, maar onder druk van zijn Parijse uitgever verving hij Tadolini’s gedeelte door een eigen inbreng. Deze herziene versie werd met groot succes 7 januari 1842 in Parijs uitgevoerd. Net als bij Verdi smaakt het werk sterk naar opera, in dit geval meer naar een lyrische opera met liturgische achtergrond. Los van de eventuele blijken van devotie gaat het om een briljant werk dat prachtige vocale muziek bevat, met name Cujus animam voor de tenor en Quando corpus morietur voor onbegeleid solistenkwartet.
Sinds de destijds maatgevende opname van Kertesz met Lorengar, Minton, Pavarotti en Sotin uitkwam (Decca 417.766-2) zijn er heel wat mooie opnamen van het werk verschenen, met name van Giulini (DG 410.034-2) en Creed (Harmonia Mundi HMC 90.1693). Maar het was Muti (EMI 568.658-2) die in 1981 een soort gouden standaard vestigde met zijn combinatie van drama en spiritualiteit. Daaraan gemeten schieten Chailly en zijn team lichtelijk tekort. Het zijn vooral de beide zangeressen die het resultaat wat negatief beïnvloeden. Ronduit teleurstellend is Frittoli in Quis est homo en Inflammatus.