Ravel: Vioolsonates nr. 1 in A en 2 in G; Tzigane; Berceuse sur le nom de Fauré; Lekeu: Vioolsonate in G. Alina Ibragimova en Cédric Tiberghien. Hyperion CDA 67820 (79’01”). 2010
In wezen is het Ravel aandeel hier het belangrijkst, maar het is goed om met de Sonate van de veel te jonge Guilleaume Lekeu (1870-1894) te beginnen.
De jonge Menuhin had deze sonate op zijn repertoire en maakte er in 1938 een opname van (Biddulph LAB 058, heruitgegeven door Naxos 8.110989), Grumiaux – die me destijds op het mooie werk attendeerde - maakte er in 1955 een opname van (mogelijk nog verkrijgbaar op Philips 438.516-2),van Kantorow was een uitgave (Denon CO 72718) en van Hirschhorn uit 1991(Rice RIC 94001, 9 cd’s).
Destijds zelf nog behoorlijk jong werd ik erg geraakt door het uiterst romantische, met tal van emoties geladen driedelige werk met het rustiger middendeel très lent als een mooi moment van verstilling.
Beheerste passie en genuanceerdheid zijn de belangrijkste kenmerken van de uitvoering door Ibragimova en Tiberghien. Feitelijk wordt alle aspecten van het werk hier recht gedaan. Een dringend nodige, prachtige nieuwe opname van deze sonate.
Maar eigenlijk even bijzonder is het grotere Ravelaandeel, te beginnen met de niet alledaagse postume Sonate uit 1897, die door een fijnere, opvallend heldere toon, een grotere zorg voor het detail en een ingehouden expressie haast nog mooier klinkt dan bij Capuçon en Braley (Virgin) en bij Graffin/Désert (Avie AV 2059). Grote aangename verrassing is de verdroomde, eerst ingehouden, daarna voluit gespeelde interpretatie van het bekende middendeel Blues. Dit is geduchte concurrentie voor Repin/Berezovsky (Erato 0630-15110-2) en Chang/Vogt (EMI 557.679-2).
Eenzelfde gelukkig huwelijk tussen kracht, precisie en expressie is wezenlijk voor de prachtig opgebouwde Tzigane en daarna voor de zeer gedistingeerde Berceuse (vergelijk bv. Juillet en Rogé, Decca 475.486-2).