Rossini: Guglielmo Tell. Sherrill Milnes, Luciano Pavarotti, Mirella Freni, Della Jones, Elizabeth Connell, Ferrucio Mazzoli, Nicolai Ghiaurov, John Tomlinson, Richard van Allen e.a. met het Ambrosian operakoor en het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 417.154-2, (4 cd’s, 3u54’17"). 475.7723 (3 cd’s). 1979
Na Le comte Ory was dit Rossini’s laatste, monumentaal opgezette opera, geschreven in 1828, voor Parijs. Het is zijn langste (onverkort ongeveer vier uur) en in sommige opzichten zijn lastigst uitvoerbare vanwege de vele hoge tonen in de tenorrol van Arnold. Geen wonder dat het werk vaak wordt gecoupeerd.
Uiteraard is het werk gebaseerd op Schillers toneelstuk Wilhelm Tell, maar dan in een vorm waarin librettisten Etienne de Jouy en Hippolyte Bis het goten. Gehandhaafd is natuurlijk de historische context van het drama van Tell en zijn vrijheidsstrijd tegen de Habsburgse gouverneur Gesler en de aarzelende liefde van Arnold voor Gesler zus prinses Matilde. De première was in 1829 in het Théâtre de l’Académie royale de musique in Parijs.
Politieke strubbelingen en censuur zorgden dat de Italiaanse versie pas 1833 in het Napolitaanse San Carlo theater kon plaatsvinden. In dit werk kan de luisteraar gedurende de korte taferelen aan het Vierwoudstedenmeer en bij het optreden in de verte van schaapherders en jagers, van vissers en een kind zijn fantasie de vrije loop laten.
In 2005 werd de aanvankelijk op vier cd’s uitgegeven versie van Chailly teruggebracht tot 3 cd’s in de serie ‘Originals’. We horen Sherrill Milnes als een echt heroïsche Tell en – hoewel hij zijn momenten van grofheid vertoont – Pavarotti als een prachtige, impulsieve, ruige herder Arnoldo. Mirella Freni is een uitstekende aristocratische heldin, de verboden prinses Matilde, een rol die ze kernachtig en lieflijk zingt: dit is puur bel canto. Mooi is ook het vocale contrast uitgewerkt tussen mezzo Elizabeth Connell als Edwige, de vrouw van Tell, en de andere mezzo Della Jones als haar zoon Jemmy. De rollen van de drie bassen mogen dan klein zijn: Ghiarov, Tomlinson en Van Allen maken er een belevenis van als respectievelijk Gualtiero, Melchthal en Leutoldo.
Chailly controleert zijn omvangrijke krachten met meesterhand en vooral de ensembles zijn heel goed. Hij toont alle aandacht voor de spanningen tussen persoonlijke liefde en publieke loyaliteit en natuurlijk ook voor enige rustieke vrolijkheid.