Rachmaninov: Fantasie De rots op. 7; Symfonisch gedicht Prins Rostislav; Scherzo in d; Caprice bohémien op. 12; Het dodeneiland op. 29. Russisch Staatsorkest o.l.v. Valeri Polyansky. Chandos CHAN 10104 (79’40”). 2001
Rachmaninov: Het Dodeneiland op. 29; Symfonische dansen op. 45 nr. 1-3. Concertgebouworkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 410.124-2 (54’43”). 1983
Het Dodeneiland (1909) is Rachmaninovs eerste orkestrale meesterwerk en ontleent zijn inspiratie aan Arnold Böcklin’s beroemde schilderij van een gesluierde figuur die met een bootje naar een door cypressen begroeid eiland wordt geroeid. Reger putte voor zijn Vier symphonische Dichtungen nach A. Böcklin op. 128 in 1913 uit dezelfde bron.
Door een steeds herhaald gelijkmatig ritmisch motief suggereert Rachmaninov heel mooi de beweging van de riemen in het water en de gestage voortgang van de vaart. Dit prachtige muziekwerk heeft ook het nodige te danken aan de Wagner van Tristan met zijn ‘onsterfelijke verlangens’ naar de vergetelheid en de gelukzaligheid van de dood. Vandaar natuurlijk ook weer dat het Dies irae – Rachmaninovs levensmotief – weer even wordt aangestipt. Het gaat om een krachtig muziekwerk waarvan de eenvoudige herhalingen en de grafstemming zich makkelijk in het geheugen van de luisteraar nestelen.
De sombere zwaarte van dit symfonische gedicht wordt op magistrale wijze door zowel Ashkenazy als door Polyansky getroffen. De manier waarop zij de golfbewegingen mooi hoorbaar maken en een stemming vol bedrukte gevoelens en gespannen verwachting scheppen is heel imposant. In beide gevallen zijn de aanvullend opgenomen werken ook erg de moeite waard en fraai weergegeven.