Rameau: Hippolyte et Aricie. Véronique Gens (s), Bernarda Fink (a), Thérèse Feighan (s), Jean-Paul Fouchécourt (t) met Sagittarius en Les musiciens du Louvre o.l.v. Marc Minkowski. Archiv 445.853-2 (3 cd’s, 2u. 46’35”). 1994
In Hippolyte et Aricie wordt een verhoogde en toegespitste dramatische component en de nodige emotionele gevoeligheid toegevoegd aan de klassieke mythe waarin de karaktertekening al heel realistisch was.
De geschiedenis concentreert zich op de incestueuze liefde van Phaedra, echtgenote van Theseus voor haar schoonzoon Hippollytus. Die is op zijn beurt verliefd op Aricia.
Theseus die ervan overtuigd is dat Hippolytus schuldig is aan de moord op zijn stiefmoeder, verbant zijn zoon, die vervolgens wordt gedood door een zeemonster terwijl hij met Aricia tracht te vluchten. Daarna slaat Phaedra de hand aan zichzelf terwijl de vrijgesproken Hippolytus wordt gered en verenigd met Aricia.
Aricie die slechts een ondergeschikte rol had gespeeld in het toneelstuk van Racine – de belangrijkste bron voor het libretto – wordt in Rameau’s drama de sleutelfiguur terwijl Hippolyte’s heldhaftige kwaliteiten zijn vervangen door romantische neigingen die voor veel tijdgenoten destijds haast te modern waren.
Rameau’s Phèdre wekt veel meer sympathie dan bij Racine en ook de rol van Thésée wordt een stuk groter – er werd een tafereel in de hades ingelast zodat Rameau zich kon uitleven in wat rijke karaktertekening en met een groter en rijker scèneschildering. Op zeker moment was er zelfs een moment dat zo bizar en als kakafonie werd beschouwd, dat het moest worden geschrapt. Tenslotte verlaat Thésée het toneel als een groter en minder afstandelijk iemand dan traditioneel het geval was.
Wat die uitbeelding van karakters betreft, had Rameau niets meer op met de traditie. Phèdre wordt aanvankelijk voorgesteld met schaarse harmonieën en droge melodiek om een kil en onaantrekkelijk iemand voor te stellen. Maar na haar schuldbekentenis fleurt haar muziek op met een rijkere orkestratie en forse melodiek. De tussenwerpsels van een verschrikte menigte zorgen voor meer glans.
“Hier ligt de god van de harmonie”, luidt een van Rameau’s grafschriften en inderdaad: Hippolyte zit vol prachtige orkestrale gedeelten – de storm in de eerste akte en de kokende wateren in de derde akte behoren tot de fraaiste episodes uit de Franse barokopera,
Al in de beginmaten van dit werk is duidelijk waarom het publiek destijds moeite had met de acceptatie daarvan. Ook nu nog klinkt het contrapunt gedurfd en die indruk van een rusteloos actieve verbeelding in actie wordt door Minkowski krachtig in de verf gezet. Véronique Gens is een treffende, heel overtuigende Aricie, Jean-Paul Fouchécourt een krachtige, ook in emotioneel opzicht zeer bevredigende Hippolyte terwijl Bernarda Fink als Phèdre geleidelijk aan haar karakter verder ontwikkelt en steeds dominanter wordt.