Brahms: Pianokwartet nr. 1 in g op. 25 (bew. Schönberg); Schönberg: Begleitmusik zu einer Lichtspielszene. Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Marc Albrecht. Pentatone PTC 5186-398 (51’01”). 2014
in 1937, als een soort banneling in de V.S., orkestreerde Schönberg Brahms’ eerste pianokwartet; zijn bewondering voor Brahms had hij nooit onder stoelen of banken gestoken. De redenen voor die opgave gaf hij zelf aan:
1) ik houd van het werk
2) het wordt zelden uitgevoerd
3) als het wordt gespeeld, gebeurt dat meestal slecht omdat geldt: hoe beter de pianist, des te luider speelt hij en daardoor hoor je weinig van de strijkers.
Ik wil alles horen en daarvoor heb ik nu gezorgd.
Hij voegde daar wel nadrukkelijk aan toe dat hij zich strikt aan de stijl van Brahms wilde houden en dat hij met zijn orkestratie niet verder wilde gaan dan ‘wanneer Brahms nu nog had geleefd”.
Dat klopt ook wel, want de orkestratie van de twee begindelen is gebaseerd op zo’n vijftig jaar studie van Brahms. Maar of Brahms ook meer slagwerk zou hebben gebruikt in het derde deel en de finale van een xylofoon en een glockenspiel zou hebben voorzien?
Hoe dan ook, de orkestratie van Schönberg verhoogt het nobele karakter, waar nodig de intimiteit en ook de virtuositeit van het origineel met een breed uitwaaierend eerste deel, een lichtelijk klaaglijk scherzo, een langzaam deel dat is als een processie en een cumulatieve finale in zigeunerstijl.
Aangemoedigd door de nieuwe mogelijkheden om een klankspoor aan de film toe te voegen na 1928, schreef Schönberg zijn Begeleitmusik zu einer Lichtspielszene op. 34 in 1930. Het omroeporkest Frankfurt voerde het net geen tien minuten durende fragment voor het eerst uit onder Hans Rosbaud, maar gebruikt werd het werk nooit voor dit doel.
Voor de Amsterdamse uitvoeringen past alle waardering zoals blijkt uit de aan dit werk gewijde Vergelijkende Discografie waarin Albrecht eigenlijk alleen Simon Rattle met het Berlijns filharmonisch orkest boven zich weet. Dat orkest is nu eenmaal net een graadje beter, Rattle kent het werk sinds hij het in 1984 in Birmingham al eens vastlegde en puur qua programma bezien, is hij in Berlijn in het voordeel van de toevoeging van ruim twintig minuten Kammersinfonie nr. 1 van Schönberg.