CD Recensies

BERG: LYRISCHE SUITE (VROEGE VERSIE); SCHÖNBERG: STRIJKKWARTET NR. 2; WEBERN: BAGATELLEN E.A.

Berg: Lyrische suite met vroegste versie van de largo finale; Wellesz: Sonette der Elizabeth Barrett-Browning op. 52 nr. 1-5; Zeisl: Komm, süßer Tod (bew.). Renée Fleming (s) met het Emerson kwartet. Decca 478.8399 (56’26”). 20

 

Schönberg: Strijkkwartet nr. 2 in fis op. 10 met sopraan; Webern: Bagatellen voor strijkkwartet nr.1-6; Berg: Lyrische suite. Diotima kwartet met Sandrine Piau (s) en Marie-Nicole Lemieux (a). Naïve V 5240 (64’13”). 2010

De Lyrische suite in de vorm waarin we deze gewoonlijk horen, is een hoogst persoonlijk werk met zijn citaten uit Wagners Tristan en Zemlinsky’s Lyrische symfonie. Dat werd nog duidelijker gemaakt toen de Amerikaanse componist/musicoloog George Perle die leerling was van Berg in de jaren zeventig van de vorige eeuw een gedrukte partituur van het zesdelige werk uit 1926 in handen kreeg waarin de componist aantekeningen had gemaakt. 

Daarin werd niet alleen het programma dat aan het werk ten grondslag ligt nader uitgelegd, maar ook vermeld dat de componist een affaire had met Hanna Fuchs-Robettin, de echtgenote van een Praagse industrieel en tevens de verborgen tekst van het largo desolato slotdeel dat de Duitse vertaling van ‘De profundus clamavi’ uit Les fleurs du mal behelst. Adorno zag in dit werk een opéra manqué en vooral de leden van het intens spelende Emerson kwartet zijn zich daarvan bewust.

Of het ooit de bedoeling was om het werk in deze aangevulde vorm te spelen, maag dan kwestieus zijn, het is wel fijn dat we daar nu in twee opnamen de beschikking over hebben. Op Naïve is het werk geïntegreerd weergegeven, op Decca is het als een appendix toegevoegd. Een verschil is verder dat de tekst op Naïve door de alt Marie-Nicole Lemieux wordt gezongen en op Decca door de sopraan Renée Fleming. Al eerder verscheen overigens in 2001 een opname met sopraan Vanda Tabery en het Prazák kwartet (Praga PRD 250-161).

Over de inbreng van Fleming bestaat zoals wel meer enige twijfel: ze beschikt nog steeds over een fluwelige stem en weekt een mooie melodielijn, maar ze klinkt afstandelijk, niet echt geëngageerd en dat doet de muziek wat tekort. De alt van Lemieux klinkt niet alleen wat warmer, maar ook duidelijk expressiever. Daar staat dan weer tegenover dat het Emerson kwartet duidelijk meelevender en mooier speelt dan het Diotime kwartet. Dat maakt de keuze tussen dit tweetal opnamen niet eenvoudiger.

Misschien geven de heel verschillende verdere programma’s de doorslag. Bij Decca horen we een vijftal door de in 1938 voor de Nazi’s naar Oxford gevluchte Weense componist Egon Wellesz (1885-1974) op muziek gezette sonnetten van de tamelijk onbekende Engelse dichteres Elizabeth Barrett-Browning (1806-1861) in de Duitse vertaling van Stefan George. De schaduwen van Brahms, Mahler en R. Strauss zijn hier aanwezig. In essentie wordt in deze liederen de liefde als winnaar van de dood gevierd; in atonaal idioom, dat wel met soms een herinnering aan Schönbergs Pierrot lunaire. Hier, waar het wat minder emotioneel repertoire betreft, voldoet Fleming erg goed. 

Een heel mooie afsluiting van dit recital vormt ze toonzetting van het koraal Komm, süßer Tod door de eveneens voor de Nazi’s gevluchte Oostenrijkse componist Eric Zeisl (1905-1959) die in Hollywood belandde en het stuk iets van een negro spiritual meegaf.

Dan het programma op Naïve. Dat daarin het Bergaandeel in vocaal opzicht wat diepgravender is, werd al vastgesteld. Het is ook wat geschakeerder, met prachtige pianissimi. Het Diotema kwartet scoort pas echt in het nogal koel gespeelde kwartet van Schönberg en de minuscuul uitgewerkte details van de Webern Bagatellen. Dat Sandrine Pau uitblinkt in de post-Wagneriaanse kanten van Schönbergs kwartet is een grote verdienste, al haalt ze niet helemaal bij Dawn Upshaw in de opname van de volledige vier kwartetten (Auvidis Montaigne MO 782135, MO 782024 (2 cd’s).