Britten: Strijkkwartetten nr. 1 in D op. 25, 2 in C op. 36 en 3 op. 94; Divertimenti nr. 1-3. Belcea kwartet. EMI 557.968 (2 cd’s, 94’37”). 2004
De vioollessenaar staat van oudsher bekend als de beste plaats om alle subtiliteiten van het strijkorkest te doorgronden. Britten was in zijn jeugd een enthousiaste violist en kamermuziekspeler en zijn leraar Frank Bridge was een voormalig violist in een prominent strijkkwartet en componist van 5 strijkkwartetten en een strijksextet.
Het is dus niet verwonderlijk dat verschillende, lang ongepubliceerde werken van Britten uit zijn leerperiode de vorm van strijkkwartetten bezitten. De Divertimenti naar het onvoltooide alla quartetto serioso ‘Go play boy, play’ (een zinsnede uit Shakespeare’s The winter’s tale) ontstonden in 1936 en twee ongenummerde kwartetten, het ene in F uit 1928, het andere in D uit 1931 (te horen van het Sorrel kwartet op Chandos CHAN 9664). De hier opgenomen drie genummerde werken kwamen echter pas later. Nummer 1 dateert uit 1941, nr. 2 uit 1945 en nr. 3 - ’s componisten zwanenzang – uit 1975.
Het eerste kwartet werd tijdens zijn ballingschap gedurende W.O. 2 in opdracht van mecenas Elizabeth Sprague Coolidge in Californië geschreven en is een zeer fris werk met een betoverend, langzaam en verstild begin dat fraai in het eerste deel is geïntegreerd. Vier jaar later volgde na zijn terugkeer naar Engeland nummer twee met net zo’n fraai begin maar met de nadruk op het laatste deel, een uitgebreide passacaglia of ‘Chacony’ als groot eerbetoon aan de grote componist van basso ostinato, Henry Purcell, op diens tweehonderdvijftigste verjaardag. Wat opvalt, is dat Britten in nr. 1 lijkt terug te blikken op Haydn en in nr. 2 op Purcell en mogelijk Mahler in nr. 3.
Dan een leemte van dertig jaar voordat het derde kwartet dat werd geschreven tijdens wat Brittens laatste ziekte zou blijken. Hij kon nog slechts één uitvoering door het Amadeus kwartet horen. De compositie heeft een uit vijf stukken bestaande suitevorm. Het zwaartepunt ligt in het laatste deel met een ontroerend recitatief en passacaglia, voortbordurend op ideeën die de componist opdeed bij zijn laatste en persoonlijkste opera Death in Venice (Decca 425.669-2). Dit als instrumentale tegenhanger.
Het getalenteerde, jonge Belcea kwartet speelt de drie canonische kwartetten, aangevuld met de drie prille Divertimenti met een minutieus oog en oor voor detail en met een onovertroffen klankkleurenbereik van haast schaamteloze ruwheid tot intense innerlijke schoonheid. Het gaat om vertolkingen van een glinsterende schoonheid met een over het geheel vrij lichte toets, maar ook met passages die gespannen klinken met emotie geladen en vol strenge pracht. De toon is over het geheel aan de koele kant, de realisatie van het zuiverste water. En EMI zorgde voor een indringend klankgemiddelde.
Kwartet nr. 3 verscheen overigens ook met Mozarts strijkkwartet nr. 21 in D KV 575 en Beethovens strijkkwartet nr. 9 in C op Studer EX 428-2.