Beethoven: Cellosonates nr. 1-5; Variaties over ‘See the conquering hero comes’ uit Händels Judas Maccabaeus nr. 1-12 WoO. 45; Variaties over ‘Bei Männern welche Liebe fühlen’ nr.1-7 WoO. 46 en Variaties over ‘ Ein Mädchen oder Weibchen’ uit Mozarts Zauberflöte nr.1-2 uit W,O. 66. Xavier Phillips (vc) en François-Frédérick Guy. Evidence EVCD 015 (2 cd’s, 2u. 11’45”). 2014
De vijf cellosonates van Beethoven vertellen een interessant verhaal: ze omspannen Beethovens gehele creatieve leven en onthullen zijn experimenten met het medium, zijn vernieuwingen, zijn blakende ambitie en de oplossingen die hij vond voor het probleem van een juist evenwicht tussen cello en piano.
Het eerste tweetal sonates dateert uit 1796 en heeft een onconventionele, gecomprimeerde vorm van slechts twee delen. Deze worden gedreven door een dramatische dynamiek en verschuiving, met name in de tweede sonate in g waarvan de turbulente razernij in het rondo plaats maakt voor een glorieuze lichtstroom.
De sonate in A op. 69 is wel terecht de bekendste en beroemdste. Het is een groots, zonovergoten werk waarin de partners elkaars gelijken zijn en en wederzijds melodieën uitwisselen. Het werk valt vooral op door het het knappe, syncopische scherzo en een hunkerend, traag intermezzo dat oplost in een uitbundige finale.
De laatste twee sonates zijn ook boeiend en verder bondig, maar ook hoogst origineel. Beethoven noemde de sonate in C een ‘vrije sonate’ vanwege de ongebruikelijke structuur – het werk schakelt nogal abrupt tussen etherische lyriek en dwingende marsritmen. De tweede, in D, bevat een heel expressief adagio en neen ingenieuz4 dubbele fuga.
Vergeleken daarmee hebben de drie variatiewerken uit 1796 1801 een traditioneler karakter; wel weet de componist goed en met humor over de bekende thema’s te fantaseren.
Deze nieuwe opname steunt vooral op pianist François-Frédéric Guy die onderweg is met een Beethovenproject waarin hij al diens werken waaraan de piano te pas komt – pianoconcerten, koorfantasie, rondo, 32 sonates en variatiewerken, viool- en cellosonates met variatiewerken – wil vastleggen. Zo gezien is dit het derde deel van die over een paar labels gespreide onderneming waarbij hij zich ontpopte als een heel goede, inventieve Beethoveniaan.
Beide deelnemers deden eerst vast wel ervaringen op in de concertzaal voordat ze zich in de studio aan deze opname waagden. Ze zorgen hier voor een verhelderende reeks verklankingen en brengen een gevoel van frisse verrassing en aangenaam genot teweeg. Het samenspel is erg gedegen, al neemt de pianist terecht meest het voortouw. Het schijnbare gemak en de natuurlijkheid van het samenspel treffen ook aangenaam. In elk geval blijken deze Fransen in dezelfde ereliga te spelen als de Hongaren Perenyi en Schiff (ECM 472.401-2) en de Russen Rostropovitch en Richter (Decca 442.565-2). Hun opname – met een warme klank van Phillips’ Gofriller uit 1716 – klinkt ook erg goed.