CD Recensies

BEETHOVEN: SYMFONIEËN NR. 4 EN 5, HARNONCOURT

Beethoven: Symfonieën nr. 4 in Bes op. 60 en 5 in c op. 67. Concentus musicus Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Sony 888751-3645-2 (70’41”). 2015 

 

Toen Nikolaus Harnoncourt in eind 2015 aan de vooravond van zijn zesentachtigste verjaardag aankondigde dat hij zijn dirigeeractiviteiten staakte om fysieke gezondheidsredenen, hield dat helaas meteen in dat aan de grote, lange stroom opnamen van hem een eind kwam. Als een soort testament is dat een herhaling van Beethovens vierde en vijfde symfonie geworden. Het hele negental nam hij in 1991 al met het Europees kamerorkest op (Teldec 2292-46452-2, nu Warner 0927-49768-2, 5 cd’s, helaas nooit afzonderlijk verschenen) op, dus verrassend is het niet dat hij met dit tweetal werken opnieuw komt met vertolkingen boordevol onversaagd en interpretatieve invallen.

Gepland was wel een Beethovencyclus met het ensemble Concentus musicus dat hij in 1953 met zijn echtgenote Alice stichtte. Niet in Wenen (waar deze opname passend in de Musikverein werd gemaakt),maar in Graz. Helaas komt het daar dus niet meer van en meten we het alleen doen met nr. 4 en 5.

Aan de opvatting van de dirigent is weinig gewijzigd. Harnoncourts Beethoven is een en al vitaliteit, met in de langzame delen ook blijk van rust en verinnerlijking. Bij vergelijking zijn er toch wel verschillen tussen de opnamen uit 1991 en 2015. De ritmiek heeft over het geheel genomen wat scherpere kantjes gekregen, de blazers, met name de trombones kregen een prominenter, soms haast overdreven sterke rol en natuurlijk is de klank met ‘oude instrumenten’ duidelijk dichter bij Beethovens werkelijkheid.

Zijn er ook minpuntjes? Zo men wil ja: de violen lijken wat zwak bezet als groep wat ongunstig uitpakt voor de orkestbalans. Ook niet alle gekozen tempi pakken positief uit. Het scherzo van de vijfde verloopt haast wat te vlot om impact te maken. Tenslotte is er een aantal algemene pauzes (general pauses) dat de wenkbrauwen kan doen fronsen omdat de logische muziekstroom even wordt opgehouden. Een mooi voorbeeld is een reeks van zulke onderbrekingen  in het trio en de laatste maten van dat scherzo. Men kan het een pakkende verrijking vinden, maar voorgeschreven is het niet.

Opvallend is verder dat de dirigent in de programmatoelichting opmerkt dat het beroemde klopmotief waarmee nr. 5 begint (en dat door het hele werk heen een rol blijft spelen) niet zozeer een ‘klop op de deur door het noodlot’ is als wel een ’aankondiging van de opstand der horden’. Dus een symfonie die niet het noodlot in de muil kijkt, maar die we als politiek manifest moeten beschouwen.

Hoe dan ook: een mooier, waardiger en pittiger afscheid van de grote dirigent met twee van zijn lievelingswerken die met een rijke, steeds verder gerijpte ervaring worden uitgevoerd is nauwelijks denkbaar.