CD Recensies

BACH, J.S.: KUNST DER FUGE, DIE, BROSSE E.A.

Bach, J.S.: Die Kunst der Fuge BWV 1080. Jean-Pierre Brosse. Psalmus PSAL 022 (2 cd’s, 1u. 46’07”). 2013

 

Hoewel iedereen het er tegenwoordig over eens is dat Die Kunst der Fuge, een verzameling van fuga’s en canons van Bach die het hele gamma  van de fugatische technieken bestrijkt het beste op een klavierinstrument kan worden gespeeld, gaf Bach zelf geen aanwijzingen over het te gebruiken instrumentarium. Toen hij stierf was het werk helaas niet af. Zijn zoon C.P.E. omschreef het als ‘het meest praktische fugatische werk’ maar liet ons ook achter met onbeantwoorde vragen.

De theorie dat het werk dat zelfs zijn titel niet aan Bach te danken heeft, was bedoeld als een intellectuele oefening ‘droogzwemmen’ wordt ondergraven door het feit dat het werk goed  uitvoerbaar is. Het kan bedoeld zijn geweest voor de Correspondierende Societät der musicalischen Wissenschaften die in 1738 door zijn leerling Lorenz Christoph Mitzler was gesticht. Mitzler onderzocht de theoretische basis van de muziek in de mathematiek

Volgens Bachspecialist Christoff Wolff wordt Die Kunst der Fuge vooral gezien als als een gigantisch pedagogisch werk waarin de verschillende mogelijkheden van fugatische compositie zijn gevat in klaviermodellen. Bach onderkende het dialectische principe dat inherent is aan de associatie tussen traditie en modernisme en hij wist hoe hij dit moest overdragen. Op zijn oude dag schreef Bach moderner muziek dan ooit tevoren.” 

In de vele opnamen van Die Kunst der Fuge variëren de instrumentatie en soms ook de volgorde der 23 delen. Omdat het werk vierstemmig is doen zich vele mogelijkheden voor. Er is een voorkeur voor het klavecimbel en met een handiger taakverdeling voor 2 klavecimbels, maar er zijn ook heel wat opnamen van organisten en ettelijke van strijkkwartettens, grotere strijkersgroepen en saxofoonkwartetten. En dan zijn er nog gemengde groepen. Die volgen goeddeels de uitgaven van Wolfgang Graeser (1924), Roger Vuataz (1937) en Hermann Scherchen (1965).

 

Komen we tot de recente opname van de in 1950 geboren Franse klavecinst en organist Jean-Patrice Brosse. Op een niet gespecificeerd klavecimbel, maar vermoedelijk een kopie van een Frans instrument vertolkt hij Bach meesterlijke inventarisatie van de fugamogelijkheden in alle eenvoud en duidelijkheid, maar gelukkig niet opgelegd didactisch. Zijn voordracht klinkt helder. Hij zorgt voor voldoende contrapuntisch detail en varieert de tempi enigszins.

Iemand als Davitt Moroney paart zijn verbeeldingskracht aan musicologisch begrip en overtuigt nog net wat meer misschien.Zijn duidelijke redenering wordt gevolgd door een elegante muzikale interpretatie en een trefzekere techniek en de volgorde der delen die hij heeft gekozen, steunt op recent onderzoek. Natuurlijk blijven ook de oudere opnamen van Leonhardt van grote betekenis.

Voor wie wat verder in deze materie wil grasduinen, is nog een stel andere zeer waardevolle opnamen (zonder orgelversies….) genoemd

 

Klavecimbelversies

 

1953. Gustav Leonhardt. Vanguard 0820127-2 (2 cd’s).

 

1965. Gustav Leonhardt (Harmonia Mundi GD 77013).

 

1985. Davitt Moroney. Harmonia Mundi HMC 90.1169/70 (2 cd’s).

 

1987. Felix Gottlieb. Melodiya MEK 10.01645.

 

1998. Robert Hill. Hänssler 92.134.

 

2004. Sébastien Guillot. Naxos 8.557796.

 

2008. Christian Rieger. AVI 8553185.

 

2010. Peter Kofler. Raumklang RK 3004.

 

2013, Martha Cook. Passacaille 1014 (2 cd’s).

 

2 klavecimbels 

 

1962. Gustav Leonhardt en Bob van Asperen. Duitse Harmonia Mundi 88691-95307-2 (10 cd’s).

 

1967. Isolde Ahlgrimm en Friederieke Resele. Tudor 7030 (2 cd’s).

 

2008. Sergio Vartolo en Maddalena Vartolo. Naxos 8.570577/8 (2 cd’s).

 

Piano

 

1967. Charles Rosen. Sony SB2K 63231.

 

2007. Pierre Laurent Aimard. DG 477.7345.

 

Strijkseptet

 

2001. Hesperion XX. Alia Vox 9818 (2 cd’s).

 

Strijksextet

 

2001. Fretwork. Harmonia Mundi HMU 90.7296.