CD Recensies

BRAHMS: SOLOPIANOWERKEN (COMPLEET), COUTEAU

Brahms: Pianosonates nr. 1 in C op. 1, nr. 2 in fis op. 2 en 3 in f op. 5; Scherzo in es op. 4; Schumannvariaties op. 9; Variaties over een Hongaars lied op. 21/2; Ballades op. 10 nr. 1-4; Variaties op. 21/1; Variaties in d op. 18; Variaties en fuga over een thema van Händel op. 24; Paganinivariaties op. 35; Walsen op. 39 nr. 1-16; Hongaarse dansen WoO. 1 nr.1-10; Pianostukken op. 76 nr. 1-8; Rapsodieën op. 79 nr. 1 en 2; Fantasieën op. 116 nr. 1-7; Intermezzi op.117 nr. 1-3; Pianostukken op. 118 nr. 1-6; Pianostukken op. 119 nr. 1-4. Geoffroy Couteau. La dolce volta LDV 170.5 (6 cd’s, 6u. 30’48”). 2015

 

Brahms zelf moet een formidabele pianist zijn geweest en hij schreef vanaf opus 1 tot op. 119 gedurende zijn hele leven voor dat instrument omdat hij zich daar alleen meteen op thuis voelde, zoals hij Clara Schumann vertelde.

Hoewel zijn vroege werken meer virtuoos vertoon verwachten en bij de latere werken meer de aandacht is gericht op mooie samenklanken ontwikkelde Brahms’ pianostijl zich niet opzienbarend na zijn jeugd.

Als consequentie krijgen we bij Brahms dan ook niet zoals bij Beethoven een haast tastbaar gevoel dat zijn pianomuziek het spoor volgt van een lange creatieve reis.

Natuurlijk komen we prachtige melodieën tegen, maar een even belangrijk aspect van de meeste werken is hun quasi orkestrale textuur[ een eigenschap die hij met Schumann deelde. Brahms dacht met al zijn tien vingers als het ommpianowerken gaat. Dat verleent deze werken al gauw een nogal zwaar karakter. Maar als ze worden gespeeld door een pianist die gevoel voor timbre bezit, worden Brahms’ pianowerken getoond als meesterstukken van een geconcentreerde, bijna halsstarrige concentratie.

De Amerikaan Julius Katchen (Decca 455.247-2, 6 cd’) was de eerste die zich van 1962 tot 1965 waagde aan een complete Brahms solopianoreeks. Samen met Jean-Pierre Marty werden ook de duo’s vastgelegd.

Het team Wilhelm Kempff, Daniel Barenboim, Anatol Ugorski, Tamás Vasáry, Alfons en Alois Kontarsky, met organist Peter Playavsky. (DG 479.1965) volgde en had daar 9 cd’s voor nodig en vulde dat materiaal aan met de bewerking van de ‘Chaconne’ uit Bachs Partita nr. 2 voor soloviool, Souvenir de Russie op. 151 en de werken voor 2 piano’s of pianoduet (Haydnvariaties op. 56a, de sonate in f op. 34b naar het kwintet op. 34 en de Hongaarse dansen WoO.1 nr. 1-21 en de  complete orgelwerken.

Daarna kwamen nog Gerhard Oppitz (RCA RCA RD 69245), Martin Jones (Nimbus NI 1788) en de ploeg van Håkon Austbø, Alan Weiss, Kamerhan Turan, Wolfram Schmitt-Leonardy en Louis Demetrius Alvanis (Brilliant Classics 94091).

Maar in feite werd Katchen nooit overtroffen.

En nu is daar ineens een Franse pianist die op een redelijk warm klinkende vleugel speelt. Hij doet dat Latijns helder en toont zich een meester van matiging door alle gevoel van zwaarte te vermijden, maar door wel krachtig in de toetsen te tasten en met veel esprit voor te dragen. OP deze manier is hij de eerste die na Katchen kan gelden onder de afzonderlijke vertolkers als een der beste pleitbezorgers van dit repertoire segment.