Bruckner: Missen nr. 1-3 WAB. 26/8. Edith Mathis (s), Maria Stader (s), Marga Schiml (ms), Claudia Hellmann (ms), Wieslaw Ochmann (t), Ernst Häfliger (t), Karl Ridderbusch (bs), Kim Borg (bs) met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Eugen Jochum. DG 447.409-2 (2 cd’s, 2u. 28’15”). 1962
Bruckner: Missen nr. 1-3 WAB. 26/8; Te Deum in C WAB.45; Aequale nr. 1-2; Libera me in f WAB. 22. Joan Rodgers (s), Catherine Wyn-Rogers (a), Keith Lewis (t), Alastair Miles (bs), c.q. Colin Sheen, Roger Brenner en Phillip Brown (tromb) en Olga Hegedus (vc), Thomas Martin (cb) met de Corydon singers en het Corydon orkest o.l.v. Matthew Best. Hyperion CDS 44071/3 (3 cd’s, 3u. 08’27”). 1995
Bruckner: Mis nr. 3 in f WAB. 28. Hanna-Elisabeth Müller (s), Anke Vondung (a), Dominik Wortig (t) en Franz-Josef Selig (bs) met het koor van de Beierse omroep en het Bambergs symfonie orkest o.l.v. Robin Ticciati. Tudor 7193 (62’11). 2013
Bruckners negen symfonieën hebben altijd al tot gemengde gevoelens geleid. Voor sommigen zijn het sublieme geluidskathedralen, voor anderen, zoals Brahms, zijn het ‘symfonische wurgslangen’. Maar zelfs voor die categorie loont het om Bruckner niet al te gauw opzij te schuiven: zijn kerkmuziek is immers van een totaal andere orde.
Bruckner was een ware meester op het gebied van koormuziek. In totaal schreef hij zeven missen, maar alleen het laatste drietal daarvan uit de jaren 1860 genieten bekendheid, verwarrend genoeg als nr. 1-3. Deze werken bleken niet minder immuun voor Bruckners revisionistische praktijken dan de symfonieën. De bekendste mis nr. 3 onderging op zijn minst vier herzieningen totdat sprake was van een definitieve uitgave.
De eerste mis in d en en de laatste in f hebben een volledige orkestbezetting. De middelste in e heeft alleen en blazersbezetting als reactie op de strengere sekte waarvoor het werk werd geschreven.
Alleen het clichématige begrip ‘visionair’ kan worden gebruikt voor muziek zoals het verlichte, door Palestrina geïnspireerde sanctus uit nr. 2 of de intens expressieve, smekende harmonieën van het kyrie uit nr. 3 dat volgens de componist werd gecomponeerd in een poging om zichzelf uit een verlammende depressie te halen.
Net als Bruckner stamde Eugen Jochum uit een zeer devote R.K. familie en was hij dus zeer vertrouwd met de ware Duitse mistraditie. Daarom richt hij mogelijk zijn aandacht niet primair op het voor zichzelf sprekende koorgedeelte, maar meer op het orkestrale aandeel. Dat zorgt voor overeenkomst met zijn opnamen van de symfonieën. In het benedictus van de mis in d is dat duidelijk te horen.
Jarenlang was zijn opname maatgevend. Maar voor wie liever een minder zware aanpak hoort, is wat Matthew Best laat horen een uitkomst. De werken klinken dan wat minder Wagneriaans en tonen meer verwantschap met voorganger missen van Haydn, Mozart, Beethoven en Schubert en de contrapuntiek van Palestrina en Bach. Ook is de koorzang bij hem haast nog wat fraaier.
De opname van Jochum is ook te vinden in het album met 4 cd’s (DG 423.127-2) dat alle geestelijke koorwerken van Bruckner, dus ook het Te Deum, Psalm 150 en de motetten bevat.
De recente opname van Mis nr. 3 door Ticciati is er eentje temidden van vele. Maar zijn realisatie van het werk heeft over de hele linie – solisten, koor (weer dat van de Beierse omroep) en orkest – heel hoog niveau en klinkt puik.
Ook hier biedt een losgeweekte Best een goed alternatief (Hyperion Helios CDS 440713), net als Colin Davis (Philips 422.358-2). Maar Ticciati doet zeker niet voor hen onder. De grootste overeenkomst vertoont deze uitgave met die van Best.