Bruckner: Symfonie nr. 8 in c WAB. 108 (gemengde versie 1887 en 1890 en Haas 1938). WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. Profil Medien PH 16061 (74’38”). 2010
Saraste beargumenteerd zijn keuze voor een mengvorm van de Urfassung en een opvolger daarvan uit 1890 en de Haas versie uit 1938 met het argument dat daardoor zowel recht wordt gedaan aan de rijkste en verbeeldingsvolste kanten van het werk.
In de praktijk slaagt hij er maar ten dele in om dat waar te maken. Het beste slaagde naar verwachting het robuuste scherzo. Ook het adagio heeft een behoorlijke graad aan noblesse. De ware teleurstelling komt pas met het te snel en oppervlakkig verlopende coda uit de finale. Ook het eerste deel klinkt wat afstandelijk. Aardig voor wie prijs stelt op een sterk geobjectiveerde interpretatie. Maar verder zijn er mooiere alternatieven van dirigenten die meer Bruckeriaanse grootheid tonen.
Bij Furtwängler (Music & Arts CD 764) als een symfonische stroom gesmolten lava, Bruckner als demonische inspiratie in plaats van kosmische troost, bij Karajan (DG 427.611-2) stralend en glorieus, maar ook met iets angstaanjagends, bij Celibidache (EMI 556.696-2) die alleen al 35’31” over het langzame deel doet en maakt dat ruimte en tijd een worden, bij Wand met het Berlijns filharmonisch orkest (RCA 74321-82866-2) die met veel wijsheid steeds de kern raakt en bij Tintner (Naxos 8.554215/6) die vasthoudt aan de originele versie 1887.
Op vergelijkbaar hoog niveau komt Saraste helaas niet.