Bach, J.S.: Bach reimagines Bach. Sonate voor soloviool nr. 1 in g BWV, 1001 (bew); Luitsuite in E BWV. 1006a (bew. Partita voor soloviool BWV. 1006); Luitsuite in g BWV 995. William Carter. Linn CKD 445 (66’21’). 2014
Bachs leerling Johann Friedrich Reichardt schreef dat Bach vaak zijn sonates en partita’s voor soloviool op een clavicord speelde om hun in essentie skeletachtige textuur uit te benen. Maar daarvan is niets in druk verschenen. Dat deed hij dus ook voor de Partita BWV. 1006a, maar zonder aan te geven voor welk instrument dit bestemd was.
Luitenisten als Nigel North, Hopkinson Smith en nu ook William Carter grepen die mogelijkheden met beide handen aan en speelden niet alleen luitbewerkingen van die solosonates en –partita’s, maar bijvoorbeeld ook van de solo cellosuites.
Dat de luit, of de gitaar, dikwijls wordt uitgekozen voor deze muziek is niet zo verwonderlijk, want deze instrumenten klinken wat langer door dan wanneer de strijkstok van de vioolsnaren wordt gehaald om naar een ander register te gaan. Ook is het op een luit mogelijk om de baskant te steunen en gearpeggieerde akkoorden komen ook beter tot hun recht op een luit.
Het vergt wel een hoge mate aan artisticiteit om deze ingrepen tot een goed einde te brengen, maar daaraan ontbreekt het Carter niet; hij zorgt ook voor mooie versieringen.
Dezelfde procedure is door hem met goed gevolg toegepast op zowel een solosonate als een partita. Helemaal in zijn element is hij natuurlijk in de oorspronkelijke suite. De dansdelen hebben een lichte toets, de abstractere delen bezitten een heldere logica.