Bruckner: Symfonie nr. 5 in Bes WAB. 105; Te Deum in C WAB. 45 (fragment). Resp. Concertgebouworkest en Maria Stader (s), Siegline Wagner (a), Ernst Häfliger (t) en Peter Lagger (bs) met het koor van de Deutsche Oper en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Eugen Jochum. Praga PRD 350-114 (79’59”). 1964/5
In de 1 maart 2017 geplaatste Vergelijkende Discografie over Bruckner V is deze in 1964 in het Benedictijnen klooster in Ottobeuren gemaakte opname niet alleen onder de oorspronkelijke Philips 426.107-2 en 464.693-2 nummers vermeld, maar ook onder een paar Tahra nummers. Jochum gebruikte niet de versie van Nowak, maar die van Haas. Over die uitvoering werd gezegd:
‘De verschillende uitvoeringen van Eugen Jochum (de eerste is uit 1938 met het Hamburgs Staatsorkest, de tweede met het Symfonie orkest van de Beierse omroep uit 1958 en er is er nog een met dat orkest uit 1966; de volgende is met het Orkest van de Franse omroep uit 1969 en de laatste met de Dresdense Staatskapel uit 1980) staan als het ware bol van diens eigen, ietwat naïeve devotie. Die uit zich niet alleen in zijn hoorbare toewijding, maar ook in een nogal simplistisch gebaar: wanneer de muziek luider wordt, wordt ook het tempo opgevoerd en omgekeerd wordt het bij zachte passages vertraagd. Van zijn verschillende echt wijdingsvol klinkende uitgaven valt veel te zeggen voor die met het Concertgebouworkest. De opname werd niet in eigen huis, maar in de abdijkerk van het klooster Ottobeuren gemaakt waar het werk zich in een galmrijke akoestiek majestueus ontvouwt’.
Er is in het algemeen meer dan genoeg Bruckner van Jochum, dus wat Praga bezielde om deze Vijfde in opnametechnisch iets opgekalefaterde wijze nog eens uit te brengen, is een raadsel.
Wand (RCA 0902668047-2, 74321-84590-2), Sinopoli (DG 469.527-2), Harnoncourt (RCA 82876-60749-2) en Zander (Telarc 2CD 80706) zijn eerder in aanmerking komende kandidaten. Een fragment van 5’49” uit het Te Deum draagt ook niet bij aan de waarde van deze uitgave.