CD Recensies

BACH, J.S.: MUSIKALISCHE OPFER, DAS, BACH PLAYERS

Bach, J.S.: Musikalisches Opfer BWV. 1079; Buxtehude: Sonate voor viol, viola da gamba en b.c. in d BuxWV.257, op. 1/6. Bach Players. Hyphen Press Music 011 (54’13”). 2015

 

Tegen het eind van zijn leven richtte Bach zich steeds meer op de zuiverheid van het contrapunt. Het hoogtepint van dat streven was natuurlijk Die Kunst der Fuge die door zijn dood onvoltooid bleef.

Voordien echter, in 1747, schreef hij een reeks delen als ‘muzikale gift’ voor de zelf fluit spelende koning Frederik de Grote van Pruisen, gebaseerd op een thema dat de koning hem toen tijdens een bezoek aan het hof in Potsdam aan de hand had gedaan.

Bach zag in dit ongeïnspireerde melodische idee een uitdaging voor zin contrapuntische bekwaamheden en schiep een reeks canons en ricercares (van het Italiaanse ‘ricercare’, zoeken of onderzoeken als ouderwetse benaming voor een fuga) voor een ensemble van één tot vier instrumenten.

De omvangrijkste stukken zijn de beide ricercares, de ene met drie partijen, de andere met zes en een vierdelige triosonate voor fluit, viool en viola da gamba.

Bach was nooit een echte vernieuwer, maar voerde de idealen en methodes van de barok naar hun hoogtepunt. Das musikalische Opfer, geschreven in een tijd dat de eerste tekenen van de Verlichting zich lieten zien, is onmiskenbaar een terugblik. De keuze voor ricercares is daarvan een voorbeeld. Al slaagde de componist erin om er in zijn opdracht een toepasselijk acroniem van te maken: ‘Regis lussu cantio et reliqua canonica arte resoluta’ (het thema en het vervolg op verzoek van de koning omgezet in de canonische kunst).

De mooiste opnamen van dit werk komen van Musica antiqua Keulen o.l.v. Reinhard Goebel (Archiv 469.680-2) en de Kuijkens (Duitse Harmonia Mundi 05472-77307-2). Het Engels/internationale ensemble Bach Players  met de Nederlandse zussen Marion Moonen (fl) en Nicolette Moonen (v) de Japanse Reiko Ichise (vdg) en de Britse musicoloog Silas Wollston (kl) komt met een interessante eigen visie. Op het programmaboekje wordt die aangekondigd met een uitspraak van Quantz: ‘De redenaar en de musicus hennen in wezen hetzelfde doel, namelijk om zichzelf meester te maken van het hart van de toehoorders om hun passies te wekken of te bevredigen en om ze nu eens dit, dan weer dat gevoelen over te dragen. Zo is het voor beiden van voordeel wanneer ieder enigszins op de hoogte is van de plichten van de ander.”

Waar Harnoncourt als ideaal had ‘sprekend’ te musiceren proberen de Bach Players met bescheiden retoriek te spelen.

Om alle stukken door vier musici te kunnen uitvoeren, bewerkte Silas Wollston de gedeelten die oorspronkelijk meer stemmen eisten. Bovendien worden de delen in een andere volgorde gespeeld om aan dat retorische aspect recht te doen.

Het resultaat is mooi helder en duidelijk en zorgt voor een intieme kamermuziek beleving. Met name fluit en klavecimbel leveren bijdragen die soms haast geïmproviseerd aandoen. 

De Triosonate van Buxtehude dient als een sfeerkwekende inleiding.

Duidelijk een versie die voor een fris, interessant alternatief zorgt.