Bartók: Strijkkwartetten nr. 1-6. Heath kwartet. Harmonia Mundi HMM 90.7661/2 (2 cd’s, 2u. 37’34”). 2016
De zes strijkkwartetten behoren tot Batóks beste werken en omspannen zijn hele creatieve leven. Het eerste werk in 1908 voltooid, het tweede in 1917, het derde in 1927, het vierde in 1928, het vijfde in 1934 en het laatste in 1938.
Nt als Beethoven en Shostakovitch vertaalde Bartók zijn diepste en persoonlijkste gevoelens in zijn strijkkwartetten en elk van de zes laat zijn zuivere distillatie van zijn onderdompeling in volksmuziek horen.
Het derde en vierde kwartet bevatten de meest norse en moeilijkste muziek, maar zijn uit de uitdagendste en opwindendste om te beluisteren. Nummer drie is een korte, zeer geconcentreerde exercitie in het expressionisme die balanceert op de grens van de atonaliteit.
Hoewel Bartók zelf geen strijker was weet hij hier een verrassende verscheidenheid aan gekwelde en geheimzinnige klanken te creëren die culmineren in de gedreven finale die als catharsis komt.
De gedeelten uit de eendelige structuurvorm van dit derde kwartet vormen een palindroom, een patroon dat wordt voortgezet in het vierde kwartet, een uitgebreider en meer introspectief werk. De kern daarvan wordt gevormd door het langzame deel dat vol nachtelijke natuurgeluiden van ruisende boombladeren, zingende vogels en insectenklanken is. Het wordt gevolgd door een pizzicato gespeeld scherzo. De finale is een van de meest verstorende gedreven en dissonante stukken uit de uit de hele kwartetliteratuur.
Met de lange reeks voorhanden, in een Vergelijking uit februari 2017 opgevoerde opnamen is het waarschijnlijk niet verrassend dat de nieuwe versie van het uit Oliver Heat en Cerys Jones (v), Gary {Pomeroy (va), Christopher Murrau (vc) bestaande Heath kwartet slechts een gekwalificeerd warm welkom verdient.
Het opvallende is dat de even genummerde werken op de ene, de oneven genummerde op de andere cd staan. Er valt best veel te bewonderen in al de zes vrij plooibare vertolkingen van dit ensemble, maar er zijn ook zwakkere momenten. De manier waarop naar een heldere textuur is gestreefd, treft aangenaam en tot de beste eigenschappen behoren de manier waarop het contrapunt is opengelegd in beide eerste kwartetten en aan het eind van nummer drie. Ook de tragische finale van nr. 6 is heel raak getypeerd.
Maar elders is de aanpak te beleefd Engels en wordt de muziek niet stevig genoeg bij het nekvel gepakt zoals in nr. 2 en 3; ook in nr. 4 en 5 schuilt nogal wat afstandelijkheid bij echt kritische beschouwing.
Niettemin is het totaalresultaat best de moeite, zij het niet voldoende om het Takács kwartet (Decca 455.297-2) van de eerste plaats te verdringen.