Bach, C.P.E.: Vioolsonates in C Wq. 73, H. 504, F Wq, 75, H. 511, D Wq. 74, b Wq. 76, H. 512, Bes Wq. 77, H. 513, d Wq. 72, H. 503,596, e Wq. 78, H. 514, D Wq. 71 H. 502; Fantasie in fis Wq. 80; Arioso con variazioni in A Wq. 79, H. 535. Rie Kimura en Pieter-Jan Belder. Resonus RES 10192 (2 cd’s, 2u. 12’23”). 2016
Bach, C.P.E.: Vioolsonates in d Wq. 72, H. 503, 596, D Wq. 74, b Wq. 76, H 512, Bes Wq. 77, H. 513, A Wq. 79, H. 535. Alda Stuurop en Anneke Uittenbosch. Globe GLO 5005 (71’31”). 1987
Bach, C.P.E.: Vioolsonates in D Wq. 71 H. 502, g Wq. 78 H. 514, A Wq. 79, H. 535, Bes Wq. 77, H. 513. Adrian Butterfeld en Laurence Cummings. Atma 22313 (70’38”), 2002
Bach, C.P.E.: Vioolsonates in Bes Wq. 77, H. 513, in c Wq. 78, H. 514 , in g H. 542.5 (ook toegeschreven aan J.S. Bach als BWV. 1020) en b Wq. 76, H. 512. Amandine Beyer en Edna Stern Zig Zag territoires ZZT 05090-2, Alpha 329 (61’51”). 2004
Bach, C.P.E.: Vioolsonates in c Wq. 78, H. 514, Bes Wq. 77, H. 513 A Wq. 79, H. 535, b Wq. 76, H. 512, Albrecht Breuninger en Piet Kuijken (Hammerflügel). Hänssler 93.312 (67’15”). 2006
Carl Philpp Emanuel Bach werd in 1714 geboren als tweede zoon van Johann Sebastian. In zijn tienerjaren was hij al een gevierde klavierspeler, dus is het niet verwonderlijk dat hij als volwassene primair componeerde voor en schreef voor klavecimbel, clavichord en orgel. Men zou dus een haast nog bescheidener rol voor de viool verwachten dan in die tijd toch al gewoon was.
De verrassing is dat dit helemaal niet wordt bewaarheid in zijn werken voor viool en piano. In de sonates zijn beide instrumenten evenwaardig behandeld als vroege voorbeelden van de Empfindliche Stil. Het gaat er soms zelfs wild aan toe in deze sonates waarin de melodielijnen vaak in dramatische kleine fragmenten zijn opengebroken, waarbij elk instrument de muziek een nieuwe richting laat inslaan.
Voorbeelden van intrigerende structuren zij het eerste deel van de Sonate in Bes H. 513 dat vrij conventioneel begint om daarna gevoelsmatig geleidelijk te verbrokkelen, net als het langzame deel van de Sonate in c H. 545 waarin viool en piano haast ieder een eigen leven leiden.
Elk werk heeft een duidelijk eigen profiel dat zich onderscheidt van van de glad gemoduleerde textuur die vergelijkbare werken uit de vroege Weense school kenmerken. Het is de verdienste van Rie Kiemura en Pieter-Jan Belder dat ze de complete werken voor viool en klavier hebben vastgelegd. Ze doen dit in ambitieuze, doorleefde verklankingen die het fascinerende karakter van de composities goed naar voren laten komen. Kiemura’s toon heeft een wat kantige kwaliteit die hier best past.
Om een wat vollediger beeld van de materie in kwestie te geven, zijn ook wat vroegere, onvollediger opnamen vermeld. Die van Amandine Beyer treft het meest.
De opname met Laurence Cummings is interessant omdat hij wisselt tussen clavichord en klavecimbel; Piet Kuijken speelt in zijn opname op een Hammerflügel. Dat levert interessant vergelijkingsmateriaal op.