Britten: The young person’s guide to the orchestra op. 34 (zonder gesproken tekst); Simple symphony op. 4; Variaties over een thema van Frank Bridge op. 10; ‘Sea interludes’ uit Peter Grimes op. 33a. Resp. Londens symfonie orkest, Engels kamerorkest en het Covent Garden opera orkest o.l.v. Benjamin Britten. Decca 483.03902 (70’29”). 1959/1969
Dit moet een feest der herkenning zijn voor oudere luisteraars. Zelf herinner ik me nog hoe ik in 1954 via de mono lp Decca LXT 2886 dankzij Eduard van Beinum en het Concertgebouworkest kennis maakte met de leerzame The young person’s guide en de sfeervolle Sea interludes.
Zonder enige twijfel was Britten een van de grote componisten die altijd muziek schreef met veel sympathie voor kinderen. Psychologische verklaringen daarvoor zijn niet zo moeilijk te vinden want de redenen hiervoor liggen diep in zijn complexe persoonlijkheid begraven. Gelukkig kan iedereen van de resultaten genieten.
Het populaire werk werd geschreven voor een instructieve film die met de titel De instrumenten van het orkest in opdracht van het Britse Ministerie van onderwijs werd gemaakt. De verteller was Montagu Slater, de librettist van Peter Grimes die in de partituur werd vervangen door Brittens medewerker Eric Crozier. Dat er een optie om de verstelstem weg te laten is, blijkt ook hier.
Britten schreef dit werk aan het eind van het Purcell herdenkingsjaar 1946 en besloot het vorm te geven als Variaties en fuga op een thema van Purcell uit Abdelazer. De variaties belichten om de beurt elke orkestgroep van strijkers, houtblazers, koper en slagwerk. Er komen geen solisten aan te pas, wel een verlaten harp. De fuga voert de instrumenten in dezelfde volgorde op met aan het slot een contrapunt door de majestueuze terugkeer van het koper.
Het is een briljant schema, hier even glorieus uitgevoerd als door Van Beinum, Rattle (Warner 7243-555.394-2).
Voor de Variaties over een thema van Frank Bridge moeten we verder in het verleden van Britten teruggaan. Hij had compositieles van Frank Bridge en schreef met dit erk een ode aan hem toen hij in mei 1937 de opdracht kreeg om voor het Salzburg Festival in augustus een werk te leveren. In tien dagen kwam het bewuste werk voor strijkorkest op een thema uit de Idyll nr. 2 voor strijkkwartet uit 1906 van Bridge tot stand. Het wordt tienmaal getransformeerd,
waarbij een enorme diversiteit aan techniek en structuur van de strijkers wordt verkend met de nodige wenken naar Europese tradities.
Vanaf zijn eerste werk was Britten erop gebrand om te bewijzen dat zijn composities een internationaal karakter bezitten. Variatie nr. 6 is bijvoorbeeld een geestige Weense wals die plagerig speelt met zijn soms suikerzoete gedaante en vast en zeker een lach aan het Oostenrijkse publiek heeft ontlokt. In de aria italiana wordt even vrolijk de geest van Rossini opgeroepen, waarna een klassieke Franse bourrée volgt De achtste variatie is een serieuze, namelijk een indringende begrafenismars vol oprechte bewondering voor Mahler.
De Simple symphony uit 1934 spreekt net als Prokofievs Symfonie nr. 1 voor zichzelf.
Brittens uitvoeringen van eigen werk zijn eersteklas en het is goed om een paar van de aardigste daarvan opnieuw bijeen te hebben. De drie orkesten in kwestie volgen hem met grote inzet en de contrasterende karakters van de werken en hun delen blijken met veel inzicht. De luchtige momenten hebben vaak iets geestigs, de donkere krijgen net wat extra klankrijkdom mee.