CD Recensies

BRAHMS: PIANOTRIO'S NR. 1-3, AX, KAVAKOS, MA

Brahms: Pianotrio’s nr. 1 in Bes op. 8, 2 in C op. 87 en 3 in c op. 101. Emanuel Ax (p), Leonidas Kavakos (v) en Yo-Yo Ma (vc). Sony 88985-40729-2 (2 cd’s, 1u. 26’14”). 2016

 

Het Pianotrio in b-klein was het eerste grote werk dat Brahms voltooide na Schumanns inzinking en zelfmoordpoging. Brahms schreef het werk  aanvankelijk in 1854, maar aangezien het naar zijn idee nog fouten in de inhoud en de structuur bevatte, bleef hij er nog lange tijd aan werken. Pas in 1891 gaf hij een ingrijpend veranderde versie van op. 8 uit, waarmee het werk van bijna gemankeerde compositie in een meesterwerk was gewijzigd. 

De oorspronkelijke versie bevatte een reeks van halfcitaten en toevoegingen die lijken te verwijzen naar Brahms; eigen emoties, gevangen tussen bewondering voor zijn gekwelde leermeester en een groeiende liefde voor Schumanns vrouw, Clara. Die emoties zijn het duidelijkst herkenbaar in het eerste deel en de finale, die hij in 1891 herschreef. Het scherzo en het langzame deel eisten minder bewerking, maar het algehele resultaat kan beter worden gezien als Brahms’ laatste dan als diens eerste pianotrio.

Het eerste deel begint met dezelfde prachtige melodie als in de versie uit 1854; het is een van de geïnspireerdste melodieën uit Brahms’ vroege jaren, maar daarna wordt alles anders. Het is alsof Brahms nu de dramatische en structurele kracht kan ontketenen waaraan hij op zijn twintigste nog slechts kon ruiken. 

Het resultaat is dramatiek van de bovenste plank. Ook de finale is ingrijpend veranderd, hoewel het koortsig kwellende thema is gebleven, het staat nog steeds in b-klein, de rol die de componist oorspronkelijk voor ogen had. Dit deel is een wild, spookachtig avontuur, gevoed door donkerder kanten van de romantiek. 

De traditie om drie individueel beroemde solisten samen een trio te laten vormen gaat terug tot de tijd dat Rubinstein, Heifetz en Feuermann (later Piatigorsky) in de jaren veertig het ‘gouden trio’ formeerden. Hess, Stern en Casals wijdden zich in 1952 aan deze werken wijdden. Istomin, Menuhin en Casals deden dat in ’53, gevolgd door Rubinstein, Szeryng en Fournier en als ongeveer voorlaatste Pires, Dumay en Wang (DG).

En nu zijn daar Yo-Yo Ma en Emanuel Ax die regelmatig samen optreden met Leonidas Kavakos die zich bij hen voegt. 

Samen vormt het drietal een heel hecht ensemble en het zijn vooral de pittige delen waarin ze uitblinken. Bijvoorbeeld het scherzo uit trio nr. 1 en het eerste deel uit op. 87. Een risico van hun gemeenschappelijke inzet is wel dat de muziek soms meer dan levensgroot gaat klinken. Er kleeft dan ook bij vlagen iets collectief onpersoonlijks aan waaronder het variatiedeel van op. 87 en het presto uit op. 101 wat te lijden hebben.

Al met al is het resultaat best indrukwekkend, maar de drie grootheden lijken toch wat teveel voor zichzelf bezig dan een gelijkgericht collectief te zijn.

Een opname om zeker te proberen, maar houd Pires c.s. (DG 447.055-2) en het Florestan trio (Hyperion CDA 67251/2) achter de hand.