Brahms: Altvioolsonates nr. 1 in f op. 120/1 en Es op. 120/2; Rapsodieën op. 79 nr.1 en 2. Yuri en Ksenia Bashmet. Fondamento FON 1802030 (67’42”). 2017
In de altviool- of klarinetsonates op. 120 volgde Brahms nauwelijks een klassiek model en ontwikkelde hij in feite een nieuw genre. De sonate nr. 1 beschikt over de passie die deze toonsoort altijd in Brahms aanwakkerde. De Sonate nr. 2 is een fantasie-achtige conceptie met drie delen, waarvan er geen echt langzaam is. Binnen deze opzet wordt het werk gekenmerkt door kleur en emotie en door wisselende texturen en harmonieën.
Het begindeel van nr. 1 suggereert ernst en elastische kracht, zonder dat het invloed heeft op de hoofdzakelijk lyrische aard van de muziek, vertegenwoordigd door de smachtende, wijdlopige melodie die op de korte piano inleiding volgt.
Het langzame deel is een verstilde nocturne, in beweging gezet door de melancholische, rapsodische motieven van de altviool en de langzame, dalende arpeggio’s van de piano. Het intermezzo wordt gespeeld op de manier van een Oostenrijkse Ländler en de rurale energie daarvan vloeit over in een opwekkend en soms uitgekookt rondo.
Het allegro amabile, het begin van de tweede sonate, is Brahms’ meest bescheiden sonatevorm. Het centrale deel is een omvangrijk en verrassend krachtig scherzo en het uitgebreide, warme thema van de finale bezit een klassieke balans, ritmische degelijkheid, een intrigerende asymmetrie en een weelderige harmonie - kenmerken die veel mogelijkheden bieden voor de vijf variaties op het thema.
Ricard Specht zei over deze werken: ‘De beide altvioolsonates zijn niet meer dan de monologen van zijn eenzame uren - dromerige herinneringen’.
In 1977 maakte Yuri Bashmet al eens een fijne opname van Brahms beide Altvioolsonates. Toen met Mikhail Muntian (Melodiya MEL CD 100.2187 en RCA 09026-63293-2) en gecombineerd met Schuberts Arpeggione sonate. In de nieuwe opname maakt hij er een familieaffaire van door ze nogmaals met zijn dochter uit te voeren.
Die vroegere uitvoeringen waren bijzonder goed dankzij een weelderige toon en een verfijnde muzikaliteit plus een goed geproportioneerde begeleiding.
De nieuwe, weer wat beter klinkende versie dot daar beslist niet voor onder. Het lijkt wel of de familiebanden voor extra inspiratie zorgen. Helemaal op zichzelf speelt Ksenia de beide Rapsodieën. Ze lijkt goed vertrouwd te zijn met zowel de dichterlijk-gevoelige als de virtuoze kant van deze werken.
Natuurlijk is er wel enige concurrentie van Nabuko Imai en Roger Vignoles (Chandos CHAN 8550), Shlomo Mintz en Itamar Golan (Avie AV 2057) en Pinchas Zukerman en Daniel Bsarenboim (DG 453.121-2), maar die lijkt niet langer van grote betekenis.