Bruckner: Symfonie nr. 7 in E WAB. 107; Wagner: ’Teurmars’ uit Götterdämmerung. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Andris Nelsons. DG 479.8494 (76’48”). 2018
Afgaande op de uitvoeringsstatistieken is de zevende symfonie van Bruckner zijn populairste. Het begin, met die nobele, lange melodie die in twee grote golven op de luistaar af komt, is een van de mooiste in het romantische repertoire voor groot orkest.
Buckner beweerde dat dit begin in een droom op hem af kwam met de boodschap dat deze hem succes zou brengen en, zoals wel wordt gezegd: als dat niet waar is, zou het zeker waar moeten zijn.
Het adagio een soort eerbetoon voor Bruckners geliefde meester Wagner, is mogelijk het best geslaagde van al zijn langzame delen. Het daarop volgende plompe dans scherzo vormt hiermee een scherp contrast.
Deze Zevende is de meest melodieuze van alle negen symfonieën van de componist. Ondanks het kenmerkend brutale fortissimo dat als afsluiting van de finale dient, blijft de luisteraar achter met een gevoel van warme sereniteit. Die raakt soms even in de verdrukking, maar is voortdurend aanwezig.
De neiging van veel hedendaagse dirigenten om de nadruk te leggen op Bruckkers grote structuren die soms ten koste gaat van de meer menselijke elementen, is nergens minder op zijn plaats dan in deze Brucknersymfonie.
Het evenwicht dat Andris Nelsons nastreeft tussen een formeel helder begrip en een koele benadering van de frasering is vrijwel ideaal gerealiseerd. Hij begrijpt dat het eerste deel fier moet worden uitgevoerd, maar niet te snel; het adagio kan zich daarna rustig ontwikkelen zonder dat we de indruk krijgen dat het ene langzame deel het andere opvolgt. Met name is de manier waarop na de climax het deel sterft richting de treurmars van de coda. Of de mens Wagner zo’n elegie verdiende?
Het Leipzigse orkest klinkt weldadig. Nelsons gebruikt de uitgave van Robert Haas en laat net als in de eerdere opnamen van nr. 3 op DG 479.7208 en 4 op 479.7577 de symfonie voorafgaan door een passend Wagnerfragment.
Deze vorderende cyclus kan hoog worden aangeslagen en vormt een aardig contrast met de Shostakovitch reeks die de dirigent parallel in Boston maakt.
Natuurlijk is er wel een stel andere prachtopnamen van deze symfonie. Wand (RCA 09026-61398-2), Böhm (DG 419.858-2), Karajan (Warner 7243-566.095-2, DG 439.037-2) en Tintner (Naxos 8.55469) komen in gedachten, maar Nelsons heeft vrijwel even goede papieren.