Bach, J.S.: Partita’s nr. 1 in Bes BWV. 825, 2 in c BWV. 826, 3 in a BWV. 827, 4 in D BWV. 828, 5 in G BWV. 829 en 6 in e BWV. 830. Menno van Delft (cl). Resonus RES 1021-2 (2 cd’s, 2u. 13’32”). 2016
Bachs zes Partita’s waren bestemd als eerste deel van de Klavierübung en behoren tot zijn eerste tussen 1726 en 1730 gepubliceerde werken. Ze vormen een verdere ontwikkeling van de Engelse en Franse Suites en laten een progressie horen die van werk tot werk aan moeilijkheidsgraad en grandeur wint.
In wezen is de vorm van zo’n Partita gelijk aan die van een Suite: een verzameling van gestileerde dansvormen. Dit zestal van Bach behoort tot de laatste in hun soort, een genre dat geleidelijk werd opgevolgd door de sonatevorm.
Het gaat om heel individuele composities van de opgewekte fijnzinnigheid van nummer één tot de grandeur van nummer 6 met galante dansvormen.
Van het zestal staat een groot aantal opnamen ter beschikking. Vele uitgevoerd op klavecimbel, met Rousset (Decca 440.217-2), Suzuki (BIS CD 1314/5) als uitblinkers op klavecimbel en Schiff (Decca 411.732-2) en Anderszewski (Virgin 545.526-2) op piano.
Maar bij mijn weten bestond nog geen opname op het voor dergelijke vroege Bach voor de hand liggende clavichord. In die dringend noodzakelijke behoefte voorziet nu Menno van Delft die op een instrument van Christian Gotthelf-Hoffmann uit 1784 speelt. Met een grotere mogelijkheid voor het maken van dynamisch contrast en gebruik van vibrato (Bebung). Het maakt deel uit van de Cobbe Collection en zorgt in deze fraaie verklankingen voor een geschakeerder klank dan we van het klavecimbel gewend zijn. In menig opzicht is dit een nuttige aanwinst om heel erkentelijk voor te zijn.