Beethoven: Pianosonate nr. 29 in Bes op. 106 Hammerklavier (bew. David Plylar); Ouvertures Leonore 3 op. 72b en Fidelio op. 72c (bew.). Leipzigs kwartet en Peter Michael Borck (va). MDG MDG 307-2072-2 (65’13”). 2018
Wie Beethovens langste en een van zijn moeilijkste Pianosonates, nr. 29 met de wat overbodige titel Hammerklavier, enigszins kent, weet wat voor enorm terrein de componist hier verkent. Nauwelijks bijgekomen van het percussieve eerste deel wacht een merkwaardige, ongebalanceerde mars die erin wordt ‘getimmerd’ met nukkige akkoorden voordat deze midden in een frase eindigt. Daarna volgt een langzaam deel van een hartverscheurende intensiteit waarin de muziek soms bijna tot stilte vervalt, waarna een fuga als een bijna onmogelijke constructie komt die Beethoven attaqueert om hem tot onderwerping te dwingen.
Hoezeer verandert dat beeld wanneer de twee agressieve pianostemmen vervangen worden door de vier milder klinkende stemmen van een strijkkwartet in de door de Amerikaanse componist/pianist als curator van de Library of Congress met het doel om de structuren open te leggen gemaakte bewerking.
Het werk wint zo aan transparantie en dus aan duidelijkheid en zou zo kunnen doorgaan voor Strijkkwartet nr. 17.
Wat betreft de bewerkingen die Beethovens tijdgenoten maakten van de pas na een paar miskramen tot stand gekomen ouverture voor de opera Fidelio, kan worden gezegd dat deze eigenlijk meteen heel plausibel klinken. In Leonore 3 schiet altviolist Peter Michael Borck te hulp om iets van het effect van het dramatische trompetsignaal teweeg te brengen.
Het Leipzigs kwartet, dat nooit onder zijn hoge niveau speelt, overlaadt zich eens temeer met roem en verdient lof, ook voor het initiatief.