Berlioz: Cantates Herminie, La mort de Cléopâtre, La mort de Sardanapale en La mort d’Orphée. Resp. Michèle Lagrange (s), Béatrice Uria-Monzon (ms), en Daniel Galvez Vallejo (t) met het koor van Régional nord en het Nationaal orkest Lille o.l.v. Jean-Claude Casadesus. Naxos 8.555810 (60’45”). 1995
Hier zijn praktisch en handig de vier cantates bijeengebracht die Berlioz schreef om de begeerde Prix de Rome te winnen: Na La Mort d’Orphée (1827), Herminie (1828) en La Mort de Cléopâtre (1829) lukte dat tenslotte met La Mort de Sardanapale (1830).
Wanneer men al deze werken heeft gehoord, vraagt men zich af waarom het zo liep, want La Mort de Sardanapale blijkt heel wat minder interessant dan La Mort de Cléopâtre. Het eerste tweetal werken heeft een belangrijke solorol voor sopraan en mezzosopraan, het tweede stel voor tenor.
Wie vertrouwd is met het oeuvre van Berlioz zal thema’s opvallen die op lyrische momenten terugkeren in Lélio en de Symphonie fantastique. Samen geven deze vier cantates een duidelijk beeld van Berlioz als twintiger met een Januskop, aan de ene kant terugkijkend naar Gluck en aan de andere vooruitblikkend op de hoogromantiek.
Alle vier de erken behandelen dramatische noodsituaties en passen goed in het klimaat van Berlioz’ latere composities die vaak waren bedoeld om het publiek een schok te geven. De prachtige melodielijn ‘Il n’en est plus pour moi que l’éternelle nuit’ uit Cléopâtre - de mooiste cantate - zou zo van Dido uit Les Troyens kunnen zijn en de ’natuurmuziek’ uit Orphée is ook bijzonder.
De drie solisten zijn goed voor hun taak berekend en huldigen een vrij dramatisch romantische stijl die hier heel passend is. Helemaal vrij klinken ze misschien niet in de luidste gedeelten, maar verder geven ze alles en de zachte passages lukken erg mooi. Casadesus voelt deze muziek instinctief goed aan en zorgt voor puike begeleiding.