Bentzon: De getempereerde piano op. 157. Niels-Viggo Bentzon. ClassicO CLASSCD 210/28 (15 cd’s, 17u.). 1998
Bentzon: Partita op. 38; Pianosonate nr. 7 op. 121; Houtsneden nr. 1-11 op. 65; Hoffmann sonate op. 248. Per Salo. Kontrapunkt 31111 (70’07”). 1992
De Deen Niels-Viggo Bentzon (1919 - 2000) was een heel productief componist, dichter, schilder, criticus en docent. Hij was het jongste lid van het triumviraat met Vagn Holmboe en Herman Koppel en domineerde het Deense muziekleven na W.O. II.
Hij schreef in alle denkbare vormen muziek; zijn laatst gepubliceerde werk was de gitaarsolo Strumenta diabolico uit 1999; het draagt het opusnummer 664, maar het werkelijke aantal werken binnen die opusnummers is aanzienlijk groter.
Daar behoren 24 symfonieën, een Sinfonia da camera de Symfonische variaties en andere orkestwerken, twee dozijn concerten (waarvan acht voor zijn eigen instrument), een Kamerconcert voor 11 instrumenten (inclusief 3 piano’s), 18 strijkkwartetten en een kwartet voor fluiten en vier opera’s toe.
Bentzon begon zijn muziekstudie in 1938 in de jazz, maar stapte over op klassieke piano en orgel en slaagde in 1942 cum laude. In 1943 maakte hij meteen indruk met zijn Toccata op. 10 en internationaal brak hij in 1948 door met zijn Partita op. 38. Behalve met twee dozijn Pianosonates viel hij ook op met Houtsneden uit 1951.
Het eerste gedeelte van Getempereerde piano werd geschreven voor zijn zoon Nicolaj die zijn vader hielp bij de première van For six hands, geschreven ter gelegenheid van Bentzons tachtigste verjaardag.
Hindemith, Bartók, Brahms en Nielsen vormden zijn inspiratiebronnen en al flirtte hij even met atonaliteit en toevalsmuziek waren dat geen trends ie doorzetten. Belangrijker was dat hij zelf zijn liedteksten en operalibretti schreef.
De componist werkte van 1964 tot 1996 aan Det tempererende Klaver. Daarmee doorloopt hij dertienmaal alle majeur- en mineur toonreeksen van de getempereerde toonschaal en komt zo tot een totaal van 624 Préludes en fuga’s.
Ga er maar aan staan om die alle te spelen of om er in hun geheel naar te luisteren. Met zo’n zeventien uur wordt dat nachtwerk. Het is onvermijdelijk dat Bentzons soms zanderige tweestemmige contrapunt niet steeds tot een duidelijk karakter van de individuele stukken leidt, zoals we die vinden in de vergelijkbare composities van Bach en Shostakovitch, maar het valt niet te ontkennen dat er wel een persoonlijke overtuiging achter schuilt en de opname verdient als pure prestatie in ieder geval bewondering.
Wie kennis wil maken met het idioom van Bentzon zal meer gebaat zijn met de heel mooi gespeelde hapklare brokken van Per Salo.