Brahms: Symfonieën nr. 1-4. Boston symfonie orkest o.l.v. Andris Nelsons BSO Classics BSOCL 1701/3 (3 cd’s, 2u., 48’33”). 2016
Het Boston symfonie orkest valt de eer toe tot de eerste orkesten te behoren die in 1946 voor een volledige cyclus van Brahms’ vier Symfonieën zorgde onder leiding van Serge Koussevitzky (Music & Arts MACD 1108). Eind jaren vijftig maakte Charles Munch zijn reeks niet vol en liet ons achter zonder nr. 3 (RCA 88695-82673-2, VD 87812 en GD 60682). Daarna volgde Bernard Haitink begin jaren negentig (Philips 442.779-2, 432.094-2, 442.120-2 en 434.991-2).
En nu was Nelsons aan zet met concertopnamen. Die beginnen veelbelovend met de langzame inleiding van Symfonie nr. 1 die meteen in zijn aankondigende dramatiek heel pakkend is doordat hij niet meteen alle spanning de vrije loop geeft. De delen twee en drie zijn prachtig gedaan, maar dienen slechts als opvulling van nr. 4 en in de finale laat de dirigent precies horen wat zo belangrijk is: een uitgekiende variatie en verandering die telkens weer verrast met prachtige momenten, zoals de bekende hoornsolo en de prachtige melodie van de celli.
Symfonie nr. 2 wordt wel beschouwd als Brahms Pastorale. Nelsons meet dit werk breed uit, net zoals hij deed in zijn vertolking uit 2014 in Luzern (dvd Accentus ACC 20325) en maakt er een net niet te ontspannen warmbloedig, lyrisch werk van totdat in de laatste minuten van meer energie en brio sprake is en voor een mooie afronding is gezorgd.
In nr. 3 wordt veel gevoel gestoken maar verloopt ook trager dan gewoonlijk mer risico voor een verbrokkelde structuur. Het poco allegretto (bekend uit het gebruik in films en tv spotjes) krijgt iets net niet sentimenteels en wordt heel mooi gefraseerd. Het begin van de finale is krachtig en dynamisch met een fraaie gloed van het koper en de slotbladzijden slaagden succesvol.
Het eerste deel van nr. 4 klinkt vooral heel gezond en de verbreding van het tempo na 7’00” doet geen kwaad. Het andante volgt op heel peinzende manier en het korte derde deel klinkt gelukkig en blij. De inzet van de Passacaglia is erg krachtig en deze variatiereeks uit de finale vormt het hoogtepunt van nr. 4. Nelsons kiest daarvoor een zeer gematigd tempo dat het heel goed verdraagt omdat zo het detail beter opbloeit met behoud van de het gedurende het hele deel volgehouden spanning. De mooie fluitsolo is heel welsprekend en voortdurend houdt de dirigent een stevige greep op het verloop.
Als geheel legt de dirigent nogal nadruk op de herfstige, melancholieke kant van Brahms. Mijn bewondering voor deze prestatie is vooral te danken aan de dirigent die de componist zo liefdevol behandelt en het orkest dat zo prachtig speelt.
Natuurlijk zijn er andere, ook waardevolle alternatieven van Harnoncourt (Teldec 0630-13136-2), Abbado (DG 435.683-2), Haitink (Philips 442.068-2) en Klemperer (EMI 562.742-2).