Chopin: Préludes op. 28 nr. 1-24; Beethoven: Variaties in c WoO. 80 nr. 1-32; Diabellivariaties op. 120 nr. 1-33. Friedrich Gulda. SWR SWR 19097 CD (2 cd’s, 1u., 30’21”) 1953, 1968
Toen de muziekwereld 28 maart 1999 kond werd gedaan van het overlijden van de Weense pianist Friedrich Gulda wilden men hem de laatste eer bewijzen. Maar een paar dagen later liet hij journalisten weten dat hij levend en wel was en gauw wilde optreden tijdens een ‘wederopstandings party’. Mogelijk had hij alleen willen weten hoe hij werd herdacht: ‘Tijdens mijn leven is zoveel modder naar me gegooid, dat ze het nu ook in mijn graf mogen storten ‘.
Gulda begon na als 16-jarige het Pianoconcours in Genève te hebben gewonnen als uitstekende Bach-, Mozart-, Beethoven- en Debussyvertolker, maar richtte zich later op jazz en componeren. Als twintigjarige debuteerde hij in Carnegie Hall en viel hij op met zijn zuinige pedaalgebruik, geaccentueerde baskant, fraai legato en het gebruik van de piano als slagwerkinstrument.
Net als de twee jaar jongere Glenn Gould kreeg hij genoeg van het dolgedraaide concert- en recitalcircuit met hun starre codes. Toen hij in 1969 de Beethoven ring ontving, weigerde hij om deze te aanvaarden. In de Musikverein speelde hij Mozart met zijn voeten de maat stampend, met zijn vriendin verscheen hij naakt op het podium om liederen van Schumann met een recorder te laten horen.
Desondanks is hij nooit gestopt met het spelen van ‘klassieke’ muziek. Het is niet eens paradoxaal dat een kunstenaar die zo gericht is op striktheid, eenvoud en helderheid zo mooi Beethoven en Chopin speelt Gulda overleed 27 januari in Weissenbach aan hartfalen.
Van Chopins Préludes maakte hij in 1955 een studio-opname (DG 477.8724) en in 1970 nam hij Beethovens Diabellivariaties op (Harmonia Mundi HMA 190.5127).
Dankzij de omroep Stuttgart komen die er nu nog een keer in alle glans bij en worden daar de Variaties in c WoO. 80 heel fijn aan toegevoegd.