Bartók: Blauwbaards burcht. Mika Kares (bs., Blauwbaard) en Szilvia Vörös (ms., Judith) met het Helsinki filharmonisch orkest o.l.v. Susanna Mälkki. BIS SACD 2388 (60’30”). 2020
In een uur tijd dringt Bartók met zijn enige opera uit 1911 die werd herzien in 19112 en 1917 die door in duistere ruimte van de menselijke ziel. De vocale melodieën en de ritmen zijn verankerd in de Hongaarse taal met 14 klinkers. Het werk verlangt een groot orkest met een legertje extra koper, maar heeft slechts twee zangers nodig en stelt het zonder koor. De tekst van Béla Balázs is verspreid over een donker palet: kil, verontrustend, angstaanjagend, bedreigend met nauwelijks iets verzoenends.
Geen gemakkelijke opgave voor de Finse bas en de Hongaarse mezzo. Maar zij gaan geheel op in hun rollen. In het begin klinkt Vörös nog als een onschuldig meisje dat haast ongemerkt binnenkomt in de wereld van een psychopaat. Maar haar naïviteit maskeert een diepgewortelde obsessie en wat ze aan het eind van haar destructieve tocht in de zevende kamer van het slot is niet zozeer de monstruositeit van Blauwbaard maar de leegte van haar ziel.
Zonder in melodrama te vervallen weten de zangers en de dirigent een beangstigende sfeer te scheppen. De spanning tussen de vrij emotieloze Blauwbaard en de tussen verbazing en bedwelming heen en weer geslingerde Judith stijgen tot ondraaglijke hoogten en de bijdrage van het Finse orkest is huiveringwekkend.
Daardoor werd dit één van de mooiste uitgaven van dit werk naast die van Haitink (EMI 556.162-2) en Kertész (Decca 414.167-2).