Boito: Nerone. János Nagy (t., Nerone), József Dene (b., Simon Mago), Lajos Miller (b., Fanuèl), Ilona Tokody (s., Asteria), Klàra Takács (ms., Rubria) e.a. met het Ensemble van de Hongaarse omroep o.l.v. Eve Queler. Hungaroton HCD 12487/9-2 (3 cd’s, 2u. 26’13”). 1990
In 1924 gaf Toscanini na de dood van Arrigo Boito (1842 - 1918) de première van zijn onvoltooide en nauwelijks bekende opera Nerone met een zelf geschreven libretto. Het werk is nooit zo bekend geworden als Mestofele. Nero heeft sinds de vroege zeventiende eeuw minstens vijftien componisten geïnspireerd. Dat begon met Monteverdi’s Incoronazione di Poppea in 1672 en Händels Agrippina uit 1709.
Iedere componist paste de geschiedenis en de mythe van de wrede keixer voor eigen doeleinden aan. Boito laat de besloten wereld van wat in het paleis gebeurde links liggen enrich zijn aandacht op wat er in de arena’s en theaters gebeurde, Ook daar was Nero almachtig, zo decadent en net zo sadistisch als De Sade. Het gaat dus ook over hoe irrationeel en agressief zijn verwarde psyche was. Uitgangspunt is hoe Nero de vestaalse maagd Rubra die in het geheim Christen was geworden verkracht. Daarmee begint de opera.
Het werk eindigt in de stallen onder de arena waar de gemutileerde en stervende Rubria een visioen heeft van een betere wereld na de hel, een wereld waarin God machtig heerst.
De muziek die Boito hierbij schreef, beschrijft goed de allure van Nero’s universum met alle walging en verschrikking die dit oproept. Aan het begin zwijgt het orkest nog en horen we in nocturnesfeer alleen wat stemmen van medeplichtigen die het graf voor Agrippina delven. Een verschrikte kreet van de keizer die gelooft dat hij door furies wordt vervolgd, wekt het dan tot leven. Het vervolg is fascinerend.
Behalve twee oudere Italiaanse ‘live’ opnamen is dit de enige modernere Hongaarse, maar heel heel mooie versie maar heel heel mooie versie die ons ter beschikking staat.