Berio: Transcriptions. Purcell/Berio: ‘Hornpipe’ uit The fairy queen; Bach/Berio: ‘Fuga’ nr. 18 uit Die Kunst der Fuge BWV. 1080; Boccherini/Berio: ‘Ritirata notturna di Madrid’; Mozart/Berio: ‘Ein Mädchen oder Weibchen’ uit Die Zauberflöte; Schubert/Berio: Rendering; Brahms/Berio: Klarinetsonate nr. 1 in f op. 120. Fausto Ghiazza (kl) met het Orchestra sinfonica de Milano Giuseppe Verdi o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 476.2830 (74’54”). 2004
Gedurende zijn hele loopbaan beschouwde Luciano Berio (1925 - 2003) zijn relatie met muziek uit het verleden en herwaardeerde hij deze. Hij was daar nooit zo afwijzend over de westerse traditie als sommige van zijn tijdgenoten uit de post 1945 avant-harde.
In feite vierde hij dat verleden in zijn Sinfonia uit 1968, een collage rond het derde deel (scherzo) uit Mahlers Symfonie nr. 2. En tot zijn laatste prestaties behoort de voltooing van de laatste akte van Puccini’s Turandot.
Daarnaast maakte hij nog andere transcripties die een fascinerend idee geven van zijn gedachten over oudere muziek. Riccardo Chailly verzamelde daar enige van voor deze cd.
Sommige, zoals de opnieuw georkestreerde ‘Hornpipe’ uit Purcells Fairy Queen en de deconstructie van een opera-aria van Mozart voor twee bassethoorns en strijkers, zijn bescheiden gelegenheidswerken. Andere hebben een substantiëler karakter, zoals de nogal Schönbergachtige voltooing van de laatste contrapunctus uit Bachs Kunst der Fuge, uitlopend op een B-A-C-H akkoord en de exuberante vier versies van Boccherini’s Ritrata notturno di Madrid tot een compleet orkestwerk.
Verrassend is de bewerking van de Klarinetsonate nr. 1 van Brahms omdat Brahms en Berio uit zulke totaal verschillende werelden komen. Het is ook eerder een orkestratie dan een hercompositie geworden waarin Berio de wat ‘vette’ orkestratie van Brahms nabootst en één vrijheid veroorlooft: de toevoeging van een paar maten voordat de klarinet zijn eerste inzet heeft.
Rendering is een veel persoonlijker compositie. Uitgangspunt vormen de schetsen die Schubert naliet voor zijn Symfonie nr. 10. Berio plaatst deze in een matrix van zijn eigen muziek om daarmee een driedelig werk te bouwen dat ruim een half uur duurt. Er wordt mooi tussen de verschillende stijlen gewisseld waarbij Schubert soms even verdwijnt en dan weer opduikt. De celesta verleent een belangrijke kleur aan dit werk.
Chailly gunt ons een mooie blik op het steeds wisselende landschap van Berio’s muziek waarin de conventionele relatie tussen de instrumenten voortdurend opnieuw wordt beoordeeld. De muziek lijkt vaak gewichtloos, soms ontworteld, maar zoals altijd bij Berio ook haast hypnotiserend van klank.