Bartók: Strijkkwartetten nr. 1 in a op. 7 Sz. 40, BB. 52, 2 in a Sz. 67, BB. 75 en 4 Sz. 91, BB. 95. Ragazze kwartet. Channel Classics CCS 41419 (80’51”). 2018
Bartók: Strijkkwartetten nr. 3 in cis Sz, 85, BB. 93, 5 in Bes Sz. 102, BB. 110 en 6 in d Sz. 114, BB. 119. Ragazze kwartet. Channel Classics CCS 42421 (75’49”). 2021
Volgens eigen zeggen besloten de vier leden Rosa Arnold ven Jeanita Vriens van Tongeren (v), Annemijn Bergkotte (va) en Rebecca Wise (vc) die elkaar ontmoetten tijdens hun studie op het Koninklijk Conservatorium in Den Haag in 2016 dat ze ‘Bartók Bound’ waren en zich voor onbepaalde tijd gingen bezighouden met de werken van de Hongaar.
De eerste vrucht daarvan met de Strijkkwartetten nr. 1, 2 en 4 verscheen in 2018 en na driejaar is met de tweede cd die nr. 3, 5 en 6 bevat de reeks volledig.
Uit beide opnamen blijkt dat de dames hun mannetje staan.
Ondanks later twintigste eeuwse bijdragen van Carter, Crumb, Dutilleux, Ligeti, Reich, Scelsi en Schnittke gelden de zes Strijkkwartetten van Bartók nog steeds hoogtepunten uit die honderd jaar en belangrijkste werken in hun soort sinds Beethoven.
Afgezien van hun intrinsieke muzikale waarde gen deze werken een goed inzicht in de ontwikkeling van Bartóks muziek gedurende vier decennia. Dat bereikte hij zelfs niet met zijn pianoweken (de piano was zijn eigen instrument). Het is een boeiend traject dat in 1907 nog in de schaduw van Beethoven en met invloeden van Strauss, Debussy en de vroege Schönberg in nr. 2 uit 1917 wordt vervolgd. Expressionisme beheerst nr. 3 en 4 (1927 en 1928). In nr. 5 (1934) keert iets van een persoonlijk neoclassicisme terug. Nr 6 (1938) en in het laatste werk dat werd gecomponeerd voor het vertrek naar Amerika, overheersen pessimisme en introvertie. Voorgevoelens van de niet lang daarna beginnende W.O. 2?
De uitvoering van dit zestal werken moet nog steeds voor ieder ensemble een grote uitdaging zijn, in muzikaal zowel als in technisch opzicht. Het Ragazze kwartet voldoet om te beginnen aan alle zware technische voorwaarden zonder een spoortje van onzekerheid en zonder de indruk te wekken dat het om een ‘work in progress’ gaat.
Strijkkwartet nr. 1 ontvouwt zich met dezelfde zorg en aandacht als ging het om Beethovens op. 131 en nr. 3 - in veel opzichten het meest ongrijpbare van het stel - wordt heel coherent en volkomen plausibel gespeeld. Nr. 2 en 4 klinken op hun manier ook heel indrukwekkend, waarbij nr. 2 vrij weelderig overkomt. Van nr. 5 is de boogvorm goed geconstrueerd en in nr. 6 is aandacht besteed aan de bittere parodieën in de ‘mars’ en de ‘burlesque’ zodat de contrasten het de ietwat troosteloze melancholie van de hoekdelen mooi naar voren komt.
Hiermee begeeft het Ragazze kwartet zich in de regionen van de mooiste vertolkingen van dit zestal kwartetten en voegt zich bij het Takács kwartet (Decca 455.297-2), het Belcea kwartet (EMI 394.400-2) en het Hongaars kwartet (DG 457.740-2).