Bartók: The quiet revolutionary. Vioolsonates nr. 1 op. 21, Sz. 75, BB. 84 en 2 Sz. 76, BB. 85, ’Roemeense volksdansen’ nr. 1-6 Sz. 56, BB. 68. (bew, Zoltán Székely) Franziska Pietsch (v) en Maki Hayashida (piano). Odradek ODRCD 419 (62’58”). 2021
De violiste Franziska Pietsch die onlangs de ICMA (International Classical Music Award) voor kamermuziek won, ziet Bartók als een ‘rustige revolutionair’ op grond van haar oordeel dat de muziek van de Hongaarse componist weliswaar een streng uiterlijk heeft, maar dat daardoor explosieve innerlijke krachten nogal verborgen blijven. Ze beschrijft zijn muziek als ‘vol passie, energie, kracht, met furieuze ritmen, sublieme melodieën, felheid, maar ook melancholie en desolaatheid.
Ze beschouwt Bartók ook als een buitenstaander, net als zijzelf, als wonderkind opgegroeid in de DDR nadat ze door haar mentors in de steek werd gelaten nadat haar vader naar het Westen was gevlucht. Later bloeide ze op en kon aan de Juilliard School studeren.
De Vioolsonate nr. 1 uit 1926 laat duidelijk de radicale benadering van de bestaande vorm horen door de beide instrumenten een haast onafhankelijke eigen rol te geven. Het langzame deel bezit een introspectief karakter en in de wervelende finale speelt volksmuziek de boventoon.
De Vioolsonate nr. 2 uit 1922 bestaat uit twee, in elkaar overgaande delen die het de vertolkers evenmin eenvoudig maken. De componist schreef in 1924 aan zijn uitgever: "The violin part of the two violin sonatas is extraordinarily difficult, and it is only a violinist of the top class who has any chance of learning them".
Maar Franziska Pietsch en haar vaste partner Maki Hayashida is dit geen echt probleem want ze zijn volledig heer en meester over beide sonates. Daarna spelen ze haast freewheelend de bewerking van de Roemeense Volksdansen uit 1915 die Zoltán Székely (van 1935 tot 1972 primarius van het Hongaars kwartet en degene die in Amsterdam in Amsterdam in 1939 de wereldpremière van Vioolconcert nr. 2 met Mengelberg gaf).