CD Recensies

BARTÓK: CONCERT VOOR 2 PIANO'S EN SLAGWERK

Bartók: Concert voor 2 piano’s, slagwerk en orkest; Vioolconcert nr. 1; Altvioolconcert. Respectievelijk Tamara Stefanovitch en Pierre-Laurent Aimard (p), Nigel Thomas en Neil Percy (slagw.) met het Londens symfonie orkest, Gidon Kremer (v) en Joeri Bashmet (va) met  het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG477.7440 (70’35”). 2008/4 

Als deze site het instituut ‘cd van de maand zou kennen’ zou deze uitgave zelfs de uitverkiezing als ‘cd van het kwartaal’ kunnen krijgen. Waarom we hier niet aan een dergelijk uitvloeisel van de gecommercialiseerde rijtjescultuur doen, moge duidelijk zijn: dat zou hooguit zin hebben wanneer werkelijk alle cd uitgaven hier de revue passeerden en niet bij het hier beoefende gekrabbel in de marge.

Intussen is deze cd wel meteen ook een daverend klapstuk uit de Bartókreeks die Boulez de afgelopen jaren in alle rust voor DG maakte. De Berlijnse opnamen lagen zelfs al sinds maart 2004 op de plank, vermoedelijk in afwachting van een geschikte koppeling met de Londense opname uit mei 2008. Deze laatste combinatie is een bijzonder welkome want het gaat om drie werken die zelfs binnen het Bartókrepertoire allesbehalve gewone kost zijn.

Eén van de vernieuwende dingen die Bartók deed, was de oorspronkelijke status van de piano de status van ‘gewoon’ slagwerkinstrument verlenen. De vereniging van de piano met een stel gangbare slaginstrumenten in de Sonate voor 2 piano’s en slagwerk uit 1937 getuigt van een houding die nauwelijks een negentiende eeuwse componist zou hebben gewaagd en zelfs de meeste andere begin twintigste eeuwse niet. Toch gaat het niet om een heftig werk ondanks alle berekende strengheid van de constructie. De drie delen worden respectievelijk gedomineerd door een asymmetrische polsslag, een nachtelijke atmosfeer en een folkloreachtige uitbundigheid; het slagwerk voegt kleur, interpunctie en dialoog toe, maar toont geen moment lawaai of ruigheid uit eigenbelang.Een succesvolle vertolking hangt in hoge mate af van een goede coördinatie en een uitgesproken sterk ritmisch gevoel van de vier solisten.Aan opnamen van het werk zoals het als sonate is geconcipieerd, ontbreekt het niet.

Van de zetting met orkestbegeleiding bestaan minder opnamen. De oudste dateert uit 1940 en is nog van de componist zelf met zijn vrouw Ditta Pásztory (Hungaroton 531039). De meest markante latere zijn van Argerich/Freire/Labordus/Pustjens met het Concertgebouworkest o.l.v. David Zinman uit nazomer 1985 (Philips 416.478-2, 464.125-2, 468.155-2). Tijdens het latere concert heb ik die uitvoering meegemaakt. Daarna kwamen nog de zusjes Labèque met Rattle (EMI 747.446-2).De nieuwe verklanking staat daarmee in contrast en biedt zo een waar, interessant contrast. Boulez namelijk plaatst de naar zijn gewoonte bijzonder analytisch, duidelijk gefraseerd en gearticuleerd uitgevoerde orkestpartij op de voorgrond en zijn hoogst capabele solisten voegen zich in een haast begeleidende, ondergeschikte, maar daarom niet minder treffende rol. De andere genoemden waren assertiever.

Aimard vond in Stefanovitch een gelijkgestemde partner die bijvoorbeeld tijdens een Mozartweek in Salzburg met hem samen ook optrad in Mozarts dubbelconcert.

Waar het eerste vioolconcert uit 1907/8 een vroeg werk is, dat stukken minder bekend werd dan het tweede uit 1943/5, kreeg het ook minder opnamen. Het tweedelige werk ontstond na de eerste reis door Transylvanië waar de componist volksliederen had verzameld en werd geschreven voor zijn ongelukkige liefde, de jonge violiste Steffi Geyer. Het werk werd opgeborgen en kreeg pas vijftig jaar later, toen Geyer was gestorven, zijn eerste uitvoering. De bekendste en mooiste daaronder zijn van Pauk (Naxos), Chung (Decca) en Ostertag (Hännsler). Chung gaf een hoogst extroverte lezing in primaire kleuren van het werk, laat zich tot pyrotechniek verleiden en laadde het werk met emotionele energie, waarbij ze in Solti een gelijkgestemde partner vond. Pauk blijft hierbij achter in techniek en show, maar speelt de lyrische gedeelten prachtig en zorgt voor zigeunerstijl in het tweede deel.

En Kremer? Hij maakt bijna altijd iets bijzonders van wat hij weloverdacht en serieus speelt. Ook hier ontdekt hij ongewone facetten in de muziek en hij toont die vol overtuiging.

Het Altvioolconcert is een laat werk uit 1945 dat onvoltooid achterbleef en door Tibor Serly werd afgemaakt. Primrose verzorgde de première en van hem is een latere radio opname met het Concertgebouworkest onder Klemperer uit 1950 in een Q-Disc doos beschikbaar. De opname die Xiao in Boedapest voor Naxos maakte, is in zoverre heel interessant omdat hij zowel de voltooide versie van Serly als die van Péter Bartók en Neubauer uitvoerde. Erg groot zijn de onderlinge verschillen niet.De beste andere representanten ervan op cd waren Menuhin (EMI), Zimmermann (EMI) en Kaskashian (ECM), waarbij ik laatstgenoemde prefereer vanwege haar totale identificatie met het werk. Ze laat de muziek waar nodig dansen, niet alleen in de finale, maar ook door de manier waarop ze het hele stuk fraseert en articuleert. Eötvös is haar begrijpende begeleider.

Bashmet is onder de huidige altisten mogelijk de prominentste en overeenkomstig die rol treedt hij het werk vrijmoedig tegemoet. Dat blijkt het duidelijkst uit zijn soms haast quasi-improviserende opvatting van het eerste deel. Hij diept de lyrische momenten volkomen uit en toont ook ongewoon duistere kanten in het langzame deel.

Zo wordt hier het onderhavige drietal concerten op voortreffelijke manier vertegenwoordigd in een zeer welkome bundeling die echt wat toevoegt aan het al bestaande moois.