Brahms: Symfonie nr. 1 in c op. 68; Begräbnisgesang op. 13; Schicksalslied op. 54; Mendelssohn: Mitten wir im Leben sind op. 23/9. Monteverdikoor en Orchestra révolutionaire et romantique o.l.v. John Eliot Gardiner. SDG 702 (75’11”). 2007
Wie dacht dat Brahms langzamerhand genoeg afgestoft en vernieuwd is, moet om te beginnen maar eens naar track 4 van deze cd luisteren. Echt een ear-opener volgt. Harnoncourt (Teldec 0630-13136-2) was tot nu toe de grootste vernieuwer al valt te bezien of hij in korte tijd met de traditioneel ingestelde Berlijners precies kon realiseren wat hij eigenlijk wilde. Natuurlijk vernieuwde hij, nam de articulatie op de schop, verhelderde hij het contrapunt, liet hij de strijkers anders spelen dan bij de lenige Abbado (DG 435.683-2), de specifieke sonoriteit van Furtwängler (EMI 565.513-2) en de solide klankmassa bij Karajan (DG 453.097-2). Logisch dat hij het koper en de pauken een prominente rol gaf, zeker de hoorns.
Maar ook Gardiner doet vergelijkbare dingen. Hij heeft het voordeel dat hij met zijn eigen vertrouwde orkest met meer gelijkenis met het instrumentarium uit Brahms’ tijd werkt. Het begin van de Eerste wekt meteen hoge verwachtingen: het klinkt wat fijnkorrelig, maar wie de partituur erbij haalt, ziet dat er Un poco sostento staat en forte (in plaats van fortissimo) espressivo e legato. De stampende bassen vanaf maat 25 doen erg hun best en het eigenlijke Allegro is kernachtig en overduidelijk.
Het langzame deel krijgt een helder en onderhoudend karakter met een tranceachtige dialoog tussen hobo en klarinet en een spaarzaam gebruik van vibrato bij de strijkers. Het derde heel heeft hier iets kamermuzikaals met een mooie climax in het trio. In de finale met aanvankelijk versnellende pizzicato’s is echt stringendo poco a poco. De opwinding neemt toe, maar geleidelijk. De ‘grote melodie’ (citaat Beethoven) geeft de solohoorn alle kansen, veel zorg is besteed aan detailtekening bij de strijkers, spanning genoeg en het slotgedeelte is heel pakkend.
Die symfonie is de hoofdschotel, maar de voorgerechten zijn ook niet te versmaden. Begräbnisgesang is gezet voor koor, blazers en slagwerk en kan gelden als een voorstudie van het tweede deel uit het Deutsches Requiem, het veel bekendere Schicksalslied heeft meer weg van een korte samenvatting van dat Requiem.
Heel bewust koos Gardiner verder voor een onbekender koorwerk van Mendelssohn, Mitten wir im Leben sind dat wonderwel in deze context past. Ook hier klinkt het resultaat verrassend mooi.Het gaat om heel geslaagde ‘live’ opnamen uit de Londense Royal Festival Hall en de gerestaureerde, akoestisch fraaie Salle Pleyel in Parijs. Wie nog ruimte heeft voor een markante, vernieuwde Brahms mag deze uitgave, desnoods naast andere mooie, eigenlijk niet missen. De rest van de symfonieën van Brahms volgt op resp. SDG 703/5. Om vast in de gaten te houden!