CD Recensies

BEETHOVEN: SYMFONIEËN NR.1-9, OUVERTURES, VAN IMMERSEEL

Beethoven: De 9 symfonieën; Ouvertures Die Geschöpfe des Prometheus op. 43, Coriolan op. 62, Egmont op. 84, Die Ruinen von Athen op. 113 en Die Weihe des Hauses op. 124; Turkse mars uit Die Ruinen van Athen. Anna-Kristiina Kaappola, Marianne Beate Kielland, Markus Schäfer en Thomas Bauer met Anima eterna koor en orkest o.l.v. Jos van Immerseel. Zig Zag territories ZZT 0804002/6 (6 cd’s, 6u 14’22”). 2007 

Net als Toscanini (RCA) lang voor hem schijnt Van Immerseel in de geest van Beethoven zelf enorm gefascineerd te zijn door de éclat triomphal en het élan terrible uit de Franse revolutie. Na Toscanini met zijn opnamen uit begin jaren vijftig waren ook Erich Kleiber (Decca), René Leibowitz (Menuet, 1961), Harnoncourt (Teldec, 1990/1) en Mackerras (Hyperion, 2006) daarvan doordrongen. De onderschatte Leibowitz ging daarbij tot de grenzen der articuleerbaarheid, Harnoncourt, de dirigent van de ‘sprekende expressie’, peurde bijna alles uit de bewegingsenergie en besteedde veel aandacht aan de sforzati, voordrachtstekend die bij Beethoven van grote betekenis zijn. Hij was ook attent op nevenstemmen, die misschien normaal gesproken minder goed worden waargenomen. Horizontale en verticale helderheid stonden voorop.

Met de komst der zg. authentieke uitvoeringspraktijken en de mengvormen daarvan met modern instrumentarium (zoals bij Harnoncourt met het Europees kamerorkest) kantelde het beeld verder. Dirigenten als Hogwood (Oiseau Lyre), Huggett/Goodman (Nimbus), Norrington (EMI), Brüggen (Philips) en Gardiner (DG) deden waardevolle duiten in het Beethovenzakje. Daarnaast is ook geen gebrek aan heel waardevolle traditionalistische interpretaties: van Karajan (DG 1962) en Abbado (DG) bijvoorbeeld. Is daarmee de behoefte aan alle smaken langzamerhand niet volledig gedekt? Is genoeg niet genoeg? Zijn bepaalde aspecten nog steeds onderbelicht? 

Luister naar Van Immerseel en de zijnen om dat te ontdekken. De klavecinist/dirigent bracht tot op heden een sterk in kwaliteit wisselend repertoire op cd; zijn complete reeks Mozartconcerten bijvoorbeeld was een danige teleurstelling. Maar tegenover dergelijke dalen staan gelukkig ook hoge pieken, zoals hier. Dit is een Beethoven die wakker schudt, die meer is dan een weldadig klankbad.Voordat men begint te luisteren, is het nuttig Van Immerseels doorwrochte, gedetailleerde programmatoelichting te lezen. Daaruit blijkt dat de dirigent net als Harnoncourt en Mackkeras de vrij recente kritische Bärenreiter editie van Jonathan del Mar aanhoudt maar zelf ook te rade ging bij de manuscripten uit de bibliotheek van de Weense Gesellschaft der Musikfreunde. Meer dan dat, net als bij zijn realisatie van de Schubertsymfonieën (geen onverdeeld succes en uit de roulatie genomen) maakte hij bij voorkeur gebruik van Weense instrumenten uit Beethovens tijd met hun specifieke eigenschappen. Vooral bij de houtblazers en het koper is dit van belang; de strijkinstrumenten zijn bespannen met dikke darmsnaren en variabele strijkstokken. Ook koos hij voor de gemiddelde Weense stemming van a’ 440Hz.

Volgend aandachtspunt was de bezetting, de orkestgrootte. Op een miniatuurfoto aan het begin van het boekje zien we het ensemble: helemaal links achter drie contrabassen, daarvoor v.l.n.r. in waaiervorm zes 1e violen, 5 altviolen, vier celli en zes 2e violen. Pauken rechts achter en dan in twee gelederen achteraan v.l.n.r. 2 hoorns, 2 fluiten, 2 hobo’s, 1 trombone, 2 trompetten en helemaal achteraan 2 klarinetten en 2 fagotten. In de Vierde komt slechts één fluit voor, in de Eroica vinden we drie en de Negende vier hoorns. De Zesde vergt twee trombones, in de Vijfde en de Negende worden dat drie. Een piccolo en een contrafagot duiken op in de Vijfde en de Negende. Voor de Turkse mars was uiteraard meer slagwerk nodig. In de Negende is de strijkersgroep uitgebreid tot 8-8-6-6-5. In zoverre dat relevant is, werden ook Beethovens metronoomaanduidingen aangehouden. En natuurlijk heerst bij de strijkers de eigenlijk rijkelijk ver doorgevoerde dwang van het non-vibrato die de klank onvermijdelijk wat kaal en in het hoge register scherp maakt.

Het kleine koor voor de Negende is opgebouwd uit zes sopranen, alten, tenoren en bassen elk en de vocale solisten zijn betrekkelijke onbekenden. Anna-Kristiina Kaappola nam werken van Launis en Rautavaara op, marianne Beate Kielland werkte voor Naxos mee aan opnamen van Bachcantates en de Hohe Messe,  Thomas Bauer (liederen van Schumann voor Naxos) en Markus Schäfer heeft ook wat cd’s op zijn naam.Duidelijk hoorbaar is de enthousiaste speelvreugde van alle musici, wat betreft differentiatie, helderheid, doortekening werpt de kleine bezetting fraaie vruchten af. Juist ook het koper valt heel positief op hier. De pauken (met harde stokken geslagen) eveneens.Van Immerseel nam met de beste, idealistische bedoelingen bewuste risico’s en tenslotte wordt de kwaliteit van de eindproducten in hoge mate bepaald door zijn opvattingen. Aan de realisatie daarvan hoeft minder twijfel te bestaan, want het ensemble voldoet technisch aan alle gestelde eisen.Zo wisselen prachtige momenten en hele delen elkaar af met wat teleurstellender momenten. Wanneer hier wat teleurstellingen worden genoemd, mag worden aangenomen dat de rest boven elke twijfel is verheven. Het risico op een tegenvaller lijkt het grootst in de Negende, zeker in de finale. Niet wat de inbreng van de vier frisse, jonge solisten betreft, maar wat het bescheiden kooraandeel aangaat. Dat straalt wat weinig echte vreugde uit en klinkt wat stroef. Het eerste deel van de Vijfde gaat me te vlot, en laat te weinig impact na, het tweede deel van de Achtste klinkt allerminst ironisch, onweer en storm in de Pastorale spelen zich teveel in een glas water af, de opbouw van de Egmont ouverture had best wat dramatischer gekund.

Maar daar staat veel tegenover dat echt bijzonder is. Hoogtepunten zijn de Eroica en de Zevende als geheel. Wat Harnoncourt voor had op Van Immerseel, is dat hij beschikte over een schier perfect ensemble in alle geledingen, een homogene club enthousiaste musici die het klappen van Harnoncourts zweep door en door kent en die hem precies geeft wat hij verlangt, inclusief fel koper en pittige pauken. Maar ook het Belgische ensemble, hoewel waarschijnlijk minder vertrouwd met de materie, is goed tegen deze taak opgewassen.

De opname werd gemaakt in het Concertgebouw in Brugge en is zeer geslaagd. Geen enkele opname van een corpus als dit is alleenzaligmakend, maar deze nieuwe heeft werkelijk als alternatief van al die andere fraaie echt wat bijzonders te bieden. Men zou er op zijn minst naar moeten luisteren. Aanschaf verdient dan misschien nadere overweging.