Bach: De 6 Vioolsonates BWV 1014/19; Sonate voor viool en continuo in G BWV 1021; Triosonate nr. 5 in C BWV 529. Viktoria Mullova (v), Ottavio Dantone (kl, orgel), Vittorio Ghielmi (gamba) en Luca Pianca (luit). Onyx 4020 (2 cd’s, 113’27”). 2007
Fascinerend is het om de jonge in de beroemde Russische vioolschool gekweekte Viktoria Mullova van ‘traditionele’ stijl geleidelijk te horen evolueren naar de ‘authentieke’ richting. Bij Vivaldi van de Vier jaargetijden met het Europees kamerorkest onder Abbado (Philips 420.216-2) uit 1987 tot de bundel losse vioolconcerten met Ik giardino armonico onder Antonini (Onyx 4001) uit 2004. En bij Bach met gedeelten uit de vioolsonates met pianist Bruno Canino (Philips 434.084-2) uit 1992 en de 3 Partita’s (Philips 434.075-2) uit 1994 tot deze gloednieuwe set met alle vioolsonates plus uit 2007 met een klavecimbel en waar gewenst met orgeltje, viola da gamba en luit.
De kentering moet ergens eind jaren negentig zijn gekomen en intussen is de violiste net zo doorkneed en stijlbewust als degenen die zich van meet af aan specialiseerden, Rachel Podger (Channel Classics), Giuliano Carmignola (Sony) voorop, gevolgd door Lucie van Dael (Naxos), Biondi (Opus 111) en Monica Huggett (Hyperion) met op grotere afstand Manze (Harmonia Mundi). Niet overigens dat Mullova’s eerdere opnamen te versmaden zijn!
Dat ze de laatste tijd bij voorkeur en waarschijnlijk heel bewust samenwerkt met heel competente Italiaanse musici pleit voor inzicht. Dat ook klavecinisten zangerig, ademend kunnen spelen en begeleiden in tegenstelling tot de vroegere Duitse, vaak als hatelijke verregaand gemechaniseerde naaimachines aandoende collega’s, is hier meteen een groot winstpunt.
De interactie tussen violiste en klavecinist/organist is schier volmaakt. Beiden zijn het ongecompliceerde, behoorlijk instinctieve musici met een gezond stijlbesef en een volledige technische beheersing zodat het pleit al goeddeels is gewonnen. Maar dit is muziek die behalve veel virtuositeit ook in de langzame delen een goed deel dichterlijke bezieling vraagt en daaraan ontbreekt het evenmin.
Mullova’s toon is gaaf en duidelijk, waar nodig vervuld van een lyrische plooibaarheid, elders behoorlijk fel, penetrant, het klavecimbel en het orgeltje van Dantone klinken mild en niet te penetrant, de balans is goed uitgekiend en ook beide andere instrumenten voegen zich in de triosonate en BWV 1021 mooi in het homogene geheel. Hoewel alle genoemde opnamen hun merites hebben, kiest uw verslaggever nu Mullova en Podger als favorieten.
Bij de ‘traditionelen’ blijft Grumiaux (Philips) nog altijd een streepje voor houden.