Bartók: De wonderbaarlijke mandarijn Sz 73; 2 Hongaarse boerenliederen Sz 100; 5 Hongaarse schetsen Sz 97; Roemeense volksdansen Sz 68; Transylvanische dansen Sz 96; Roemeense dans Sz 47a. Hongaars omroepkoor en Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Philips 454.430-2 (66’56”). 1997
Om de muziek van Bartók goed te spelen moeten onder andere steeds de juiste accenten worden geplaatst. Bij Fischer hoor je de muziek niet alleen, je voelt hem, smaakt hem zelfs haast. De wonderbaarlijke mandarijn is een vuig relaas over verleiding, geweld en uiteindelijke verlossing, getoonzet op muziek die Bergiaanse sensualiteit combineert met rebellerende syncopen die aan jazz doen denken, een toefje Oriëntaalse beloften en een gezonde dosis paprika. En hoewel Fischer zich Bartóks paprika goed laat smaken, hecht hij evenveel waarde aan diens gevoel voor muziektheater, om het even of het gaat om de flakkerende klarinetsoli die de blikken van de verlokkende blikken van het ongelukkige meiske verraden als de boze lawaai wanneer deze of gene boef zijn slachtoffer bewerkt op een smerige straat, of ook de kwaadwillige majesteit van de plotseling opduikende mandarijn in de deur van een achterkamer.
De felle fuga waarmee de suite eindigt, krijgt extra gewicht in de volledige versie zoals hier en de slotscènes zijn even afschuwelijk als treffend. En voor wie zich niet wil blootstellen aan een muzikale ervaring als röntgenbeeld zijn daar altijd nog de volksmelodieën, heerlijk georkestreerde brokken waarin lucht en aarde zich vermengen en het orkestspel beelden oproept van rustieke dorpjes en pure dansvreugde. Fischers orkest uit Boedapest is het beste uit Hongarije en de opname laat het in alle pracht klinken. Wie niet over één nacht ijs wil gaan, kan deze Mandarijn nog vergelijken met die van Dorati (Mercury 434.362-2 en Decca 448.276-2), Abbado (DG 445.501-2) en Boulez (Sony 45837).