CD Recensies

BEETHOVEN: PIANOSONATES NR.1-32 E.A., BRENDEL

Beethoven: De 32 pianosonates; Andante favori in F WoO 57. Alfred Brendel. Philips 446.909-02, 476.9579 (10 cd’s, 11uur 07”). 1992/6

 

Dit is niet de bekende tweede reeks analoge opnamen van Brendel (de eerste verscheen jaren vijftig bij Vox, later Turnabout) die op Philips 412.575-2 (11 cd’s) verscheen, maar de derde digitaal opgenomen reeks in niet-chronologische volgorde uit de jaren 1992-1996  die eerder al was uitgebracht, maar die nu onder een nieuw nummer aanzienlijk goedkoper wordt aangeboden. Het gaat om opnamen die successievelijk separaat op tien losse schijven  (442-124-2, 446.624-2, 446.664-2, 442.774-2, 438.863-2, 438.134-2, 438.472-2, 442.787-2, 446.093-2 en 446.701-2) werd aangeboden.

Het is interessant de oudere en de nieuwe te vergelijken. Het intensiteitsniveau is duidelijk toegenomen, net of de ramen nu wijd zijn opengegooid en het puur intellectualistische, soms irritante lichtelijk gemaniëreerde heeft plaatsgemaakt voor een breder, bij vlagen retorischer (in de zin van Harnoncourt) perspectief. Maar er is ook een ander, minder welkom aspect. Het lijkt wel of er van teveel monumentaliteit en te weinig spontaniteit sprake is: hier is een uit smetteloos marmer gehouwen Beethoven neergezet. Het is zoals bijna altijd bij Brendel tegenover wie men zelden neutraal staat. Hij wordt óf enorm bewonderd, óf verguisd als te cerebraal.

Neem de Pastorale waar de hoekdelen nu een stukje langzamer gaan met meer ruimte voor een muzikaal argument. De Appassionata verloopt tegelijk intens en verfijnd. Beethovens omschrijving van de twee sonates op. 27 luidt quasi una fantasia en dat mag dan primair op de structuur slaan, Brendel realiseert echt het fantasiekarakter. In nr. 14, de Mondschein treft het opvallend luchtige menuet na het wat trieste, introvert uitgevallen adagio. Maar daarentegen is op. 27 fraaier, indringender in zijn cyclus uit de jaren zestig. De Pathétique slaagde ook op superieure wijze. Het eerste deel, en zeker de langzame inleiding, is wat trager dan we gewend zijn, maar het hele werk krijgt daardoor iets omineus.

Het onbetwiste hoogtepunt uit de reeks van drie sonates op. 31 is de Stormsonate: heel indringend en geschakeerd gespeeld. Een volgend hoogtepunt is de Waldstein: technisch meesterlijk en met een visionair karakter. Ook Les adieux slaagde prachtig en klinkt nu minder geagiteerd.

Wat het laatste drietal sonates betreft, is Brendel altijd al op zijn best geweest. Lucide is de beste omschrijving van het resultaat dat ook uitermate indringend is en van uiterste concentratie getuigt.

Bij de Hammerklavier oordeelde de pianist dat de ‘live’ opname uit Wenen het beste en laatste was wat hij voor dit werk kon doen. Hier klinkt de vleugel nu juist mooi wat verder weg. Heel passend. Het is inderdaad een bijzonder mooie verklanking in alle opzichten, een Sternstunde.

Wat de opnamen betreft. De luisteraar wordt vrij dicht op het instrument geplaatst. Om het even of de opnamen studiomatig in de The Maltings, Snape, de Londense Henry Wood Hall, de Reitstadel in het Duitse Neumarkt of Frankfurt zijn gemaakt. Een geval apart zijn de ‘live’ opnamen van op. 10-1/2 en op. 106 uit de Weense Musikverein.

Geen enkele sonatecyclus is volmaakt, zou dat ook maar enigszins kunnen zijn. Ook deze heeft grote hoogtepunten en kleine inzinkingen, maar behoort – zeker geluidsmatig – tot de betere. Naast die van Goode (Nonesuch), Kempff (DG), Kovacevich (EMI) en Gilels (DG, niet compleet).