Beethoven: Vioolconcert in D op. 61; Vioolsonate nr. 9 in A op. 47 Kreutzer. Vadim Repin met resp. het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Muti en Martha Argerich (p). DG 477.6596 (2 cd’s, 84’07”). 2007
Beethoven: Vioolconcert in D op. 61; Vioolsonate nr. 9 in A op. 47 Kreutzer. Isabelle Faust met resp. Philharmonia orkest Praag o.l.v. Jiří Bělohlávek en Alexander Melnikov (p). Harmonia Mundi HMC 90.1944 (74’36”). 2006/7
Als vroegbloeier heeft Vadim Repin al op jonge leeftijd heel wat standaardwerken uit het klassieke vioolrepertoire vereeuwigd, meestal op Erato en later Warner: Vioolconcerten van Khrennikov, Lalo, Miaskovski, Mozart, Prokofjev, Sibelius, Sjostakovitsj en Tsjajkovski (plus talloze sonates, doch niet de Kreutzer, maar daar gaat het hier nu niet om). Maar aan een van de beroemdste, populairste concerten, dat van Beethoven, waagde hij zich niet. Tot – volgens het tekstboekje – ‘de tijd was gekomen’ en in februari 2007 zijn Weense vertolking werd geregistreerd. De violist heeft deze opname vooraf doen gaan door een lange, grondige studie tot bij Menuhin aan toe. Dat alles wordt gereleveerd in het boekje bij deze cd dat al haast zelf een heel positieve recensie van deze gebeurtenis bevat.
Wordt in beide gevallen aan die hooggestemde verwachtingen voldaan? Met naar ruwe schatting zo’n zeventig reeds voorhanden opnamen van dit haast gemaltraiteerde werk – daaronder prachtige van vooral Kremer (Warner), Grumiaux (Philips), Perlman (EMI), Zehetmair (Philips) Schneiderhan (DG), Zukerman (DG), Hahn (Sony), Chung (EMI) en Mutter (DG) - wordt het steeds moeilijker zich nog positief te onderscheiden.
Wat we van Repin te horen krijgen is heel gedistingeerd, weloverwogen en uitstekend verzorgd. Solist en orkest (dit is meteen het debuut van Muti op DG) besteden de uiterste aandacht aan dynamische- en voordrachtstekens, maar dat gebeurt op een weliswaar wat nadrukkelijke, maar niet op bestudeerde wijze. Repin speelt het een prachtig heldere, slanke, vibratoarme toon waarmee hij tegemoet komt aan de verlangens van de liefhebbers van de oude uitvoeringspraktijk. De rijkdom aan fraai uitgewerkte details en de zorg die daaraan is besteed, wekken ook bewondering. Zo krijgt het eerste deel een echt concertant karakter waarbij de voorwaartse impulsen voor vaart zorgen
In het langzame deel, vol met subtiele nuancen scheppen solist en dirigent een sfeer van weldadige rust; de finale verloopt met de nodige ritmische verve vlot, maar redelijk plooibaar zodat hier bijna lichtvoetige dansmuziek ontstaat. De fraaie inbreng van de houtblazers moet ook nog worden gememoreerd. Repin speelt de vertrouwde cadens van Kreisler.
Met Martha Argerich als pianiste in de feitelijke hoofdrol hadden we al een paar fijne Kreutzersonates, heel gedurfd en origineel met Gidon Kremer (DG 447.054-2) en wat traditioneler met Perlman (EMI 556.815-2). In het eerste geval met twee kunstenaars met uitgesproken opvattingen die het roerend eens werden en voor een fascinerend resultaat zorgden. Van enig mogelijk onderhuids conflict tussen twee sterke persoonlijkheden is hier geen sprake, mogelijk zijn met het grijzer worden der haren bij Argerich langzamerhand ook de wilde boskat neigingen wat getemperd. Gelukkig is het ensemblespel van deze Luganese opname uit juni 2007 wel hecht en goed verzorgd. De vertolking is vitaal met een dramatisch eerste deel, een warm expressief tweede deel en een sprankelend etherische finale.
Wat meteen opvalt aan de vrijwel gelijktijdig verschenen Harmonia Mundi opname met toevallig een identiek programma, is de ruim negen minuten geringere speelduur. Dat betekent minder noten per euro, maar ze blijken in grote trekken wel waardevoller te zijn. De aanpak is minder aanmatigend en dwingend, maar bezit wel meer vaart en welkome stuwkracht. Wat de uitvoering van Faust die over een eveneens heel gave, ranke toon beschikt met een fractie minder warmte, extra spannend maakt, is haar gebruik van de cadensen (met pauken) die bestemd waren voor de versie van het vioolconcert als pianoconcert. Schneiderhan (DG) leverde daarvan een vioolaanpassing en Kremer (Philips, Teldec) maakte daar ook gebruik van; de tweede cadens verbindt het tweede en derde deel. Faust maakte zelf kleine aanpassingen om dichter bij het piano origineel te komen. Geheel passend in deze vlotte opvatting is ook dat de orkestpartij licht en transparant, niet al te filharmonisch wordt gehouden. Aanleiding ook voor levendige accenten.
De samenwerking tussen Faust en Melnikov in de sonate is evenwichtiger dan die van Repin en Argerich in een gelijkberechtigder aanpak en Fausts idee om ook het concertante karakter van dit werk een meer solistisch aanzien te verlenen, komt geheel uit de verf.
Beide uitgaven van het vioolconcert behoort in menig opzicht tot de mooiste, maar schuw het nodige vergelijken niet. Jammer dat bij Repin al die extra voorbereiding nauwelijks tot evidente meerwaarde heeft geleid. Het gaat hier bovendien ook om een luxe uitgave, met twee werken elk op een eigen cd en speelduren van slechts 45’49” en 38’18” per stuk.
Bij het onderhave tweetal gaat dus tenslotte toch de voorkeur lichtelijk uit naar Faust. Daarnaast blijven de andere, eerder genoemde uitgaven volop in de race.