Berlioz: Roméo et Juliette op. 17. Catherine Robbin (mezzosopraan), Jean-Paul Fouchécourt (tenor) en Gilles Cachemaille (basbariton) met het Monteverdikoor en het Orchestre révolutionaire et romantique o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 454.454-2 (2 cd’s, 135’00”). 1995
Geen enkele andere componist engageerde zich zo voor Shakespeare (en scheen hem zo goed te begrijpen) als Berlioz. In de muziekgeschiedenis ging hij de uitdaging met Beethovens negende symfonie aan en trachtte hij zich in het voetspoor van de jonge Franse romantische schrijvers te ontdoen van vastgeroeste conventies. Van Romeo en Julia maakte hij een soort novelle in symfonische vorm. Daarbij maakte hij het de uitvoerenden niet eenvoudig, want het gaat om een groot en problematisch werk dat moeilijk als geheel in de greep te krijgen is en waarin het moeilijk is om het juiste evenwicht te bepalen tussen de dramatische en de bezonnen momenten. Tussen de eerste uitvoering in 1839 en de vijfde in 1846 bracht hij nogal wat wijzigingen aan.
Het bijzondere van de onderhavige opname is dat Gardiner vollediger is dan wie ook door de uit de definitieve versie geschrapte eerdere bijdragen ook vast te leggen. Het bijgevoegde boekje geeft daarover goed uitsluitsel.
Alleen al deze feiten verlenen deze uitgave meerwaarde en hoewel hij in muzikaal opzicht misschien niet evenwaardig is aan beide opnamen van Colin Davis (LSO Live LSO 0003CD en Philips 442.134-2), heeft de invulling van al die details binnen het grotere geheel tot muzikaal heel treffende resultaten geleid. Zoals meestal huldigt de dirigent een lichte toets, schuwt hij portamenti en hanteert hij vrij vlotte temp en zorgt zo voor een tamelijk extraverte visie. Robbin lijkt de ideale lichte alt die Berlioz voor ogen had, Fouchécourt toont temperament en Cachemaille zet een ook alweer vrij lichte Frère Laurent neer.
De LSO opname blijft favoriet, maar Gardiner is ook heel goed en erg interessant.