Brahms: Vioolconcert in D op. 77; Dubbelconcert voor viool, cello en orkest- in a op. 102. Gil Shaham (viool) en Jian Wang (cello) met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 469.529-2 (71’19”). 2001/2000
Brahms: Vioolconcert in D op. 77; Dubbelconcert voor viool, cello en orkest in a op. 102. Julia Fischer (viool) en Daniel Müller-Schott (cello) met het Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Yakov Kreizberg. PentaTone PTC 5186.066 (72’59”). 2005/6
De ‘live’ opname van het vioolconcert op DG is intussen ook met beeld erbij te ondergaan op TDK DV-EUCD2, een afkorting die wijst op een registratie tijdens een van de door het Berlijnse orkest jaarlijks gegeven Europa Concerten, datmaal in een warm Palermo in mei 2002, maar deze audio opname ontstond een jaar eerder thuis in Berlijn.
Het Vioolconcert, samen met het Dubbelconcert beleefde zijn mooiste, interessantste uitgaven via inmiddels (veel) oudere opnamen van Hefetz/Piatigorsky (RCA 82876-59410-2), Stern/Rose (Sony 46335), in 1959, verdergaand met Szeryng en Starker (Philips 446.194-2) en zo ongeveer eindigend met Kremer en Hagen (Teldec 0630-13137-2), terwijl in het Dubbelconcert op zich vooral Oistrakh/Rostropovitch (EMI 566.902-2) en Perlman/Ma (Warner 0927-49615-2) schitterden.
Shaham zorgt voor groot engagement, Wang voegt zich gelijkgestemd bij hem en Abbado maakt het meeste van de begeleidingen. Heel mooi resultaat dus. Dit simpelweg om een lang verhaal kort te maken, want het gaat om een der bete combinaties. Op beter gezegd: ging. Want vlak jongedame Fischer niet uit. Ze komt met dezelfde combinatie en geeft menige rivaal klop.
Het gaat tenslotte om overbekend materiaal, talloze malen opgenomen, ook regelmatig opgenomen in deze logische combinatie. Vaker gingen opnamen van het Dubbelconcert gepaard met de even logische combinatie van Beethovens Tripelconcert. Interessanter is het wellicht om eens te kijken welke – meest ook jongere – vrouwen zich eerder met succes aan het Vioolconcert wijdden, te beginnen met Erica Morini (Music & Arts CD 1116), de zo tragisch omgekomen Ginette Neveu in 1946 (EMI 761.011-2), Johanna Martzy (Testament SBT 1037), Gioconda de Vito (Music & arts CD 804), Ida Haendel (Testament SBT 1038), Kyung-Wha Chung (EMI 557.165-2), de piepjonge Anne-Sophie Mutter als Karajan protégé (DG 474.569-2) tot meer recent Hilary Hahn (Sony 89649). De oudere opnamen zijn vooral van historisch belang, maar vrijwel niemand zal ze nog beluisteren, laat staan aanschaffen. Maar de nieuwere in stereo van Mutter en Hahn nemen nog steeds een prominente plaats in temidden van de andere voorkeursopnamen van Bell (Decca 444.811-2, 475.6703), Vengerov (Teldec 0630-17144-2) en Kremer (Teldec 0630-13137-2).
Bij het Dubbelconcert zijn de dames minder goed vertegenwoordigd met bij de violistes alleen Mutter (439.007-2) en Mordkovitch (Chandos CHAN 8667) en bij de cellistes Kliegel (Naxos 8.550938). Een damesdubbel is er nog niet.
Maar genoeg dorre opsomming. Welke positie neemt deze Amsterdamse productie in? Een uitstekende! In het Vioolconcert valt meteen op dat het werk door de dirigent niet onder druk wordt gezet. Het werk krijgt een vrij aangename – zeker voor Brahms – lichte toets. Dat is vooral te danken aan de inbreng van Fischer met haar haast lichtgevende, zuivere, mooi genuanceerde toon. Spanning en samenhang zijn er genoeg, maar de afzonderlijke paragrafen krijgen mooi een eigen karakter, de expressie is spontaan en zeker het tweede deel is heel melodieus en zangerig. De vlot genomen finale heeft iets zwierigs. Volkomen natuurlijk, fijnzinnig en zonder opgelegde bravura krijgt het werk gestalte. Er wordt rustig de tijd genomen om het werk echt uit te zingen, bijvoorbeeld na de cadens van Joachim.
Fischers partner in het Dubbelconcert manifesteerde zich eerder in haar recente opname van Mendelssohns beide pianotrio’s (PentaTone PTC 5186.085). De ernstige, declamatorische uitingen aan het begin zijn veelzeggend over hetgeen gaat volgen en zeggen ook al iets over de opvatting van de solisten. Zonder die ernst tekort te doen, gaan beiden voor een bovenal melodieuze, spontane aanpak. Net als in die trio’s van Mendelssohn veroorloven beiden zich met name in de cadensen nogal wat vrijheid waar niets op tegen is. Het allegro klinkt clean en fris, mar ook met een ferme attaque. De mooie melodie uit het andante is vrijzwevend en teer en de dansritmen uit de finale bezitten veerkracht. De muziek ontwikkelt zich gelijkmatig en ongejacht. Dit is een vertolking die eerder behaagt dan dramatische instincten wekt.
Zo’n betrekkelijk zwaarteloze Brahms is niet alledaags. Vandaar een plekje onder de favorieten. Probeer ze eens rustig te vergelijken. De nieuwe opname komt er in dat proces beslist heel goed af.