Bruckner: Symfonie nr. 8 in c. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 466.653-2 (79’04”). 1999
Bruckner: Symfonie nr. 8 in c. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. Teldec 8573-81037-2 (2 cd’s, 82’36”). 2000
Bruckner: Symfonie nr. 8 in c. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 459.678-2 (76’14”). 1996
Bruckner: Symfonie nr. 8 in c. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. RCO Live RCO 05003 (85’45”), 2005
De Achtste is Bruckner op zijn grootst en verheffendst, ook met de sterkste religieuze inslag. Met zijn ongeveer tachtig minuten lengte en met een bijna een half uur durend adagio kan het werk bij eerste kennismaking nogal intimiderend en diffuus overkomen, maar een goede gids en competente opnametechnici helpen en zorgen dat de grandeur van de thema’s en de weelderigheid van de klank dankzij de ideaal voor dit werk geschikte akoestiek van de grote zaal in het Concertgebouw mooi tot hun recht komen.
Het was al tijden dringen geblazen bij de waardevolste Bruckner VIII-en met heel hoogwaardige verklankingen van met name Karajan (DG 427.611-2), Giulini (DG 445.529-2), Boulez (DG 459.678-2) en Wand (RCA 74321-82866-2).
Chailly koos net als bv. Giulini hier voor de versie van Nowak en gaf een vervoerde, geladen uitvoering van het werk met zoals altijd in zijn opnamen vrij gedragen tempi, maar zonder de sterke greep op het totaal te verwaarlozen. Geen enkel belangrijk detail ontsnapte aan zijn aandacht en dat is ook bij Chailly in een opvallend heldere interpretatie het geval. Chailly neigt verder net als Giulini wat tot het theatrale.
Het resultaat klinkt heel goed geïntegreerd met blijken van verfijning, zonder de ruigheid tekort te doen. Alleen de finale had wat pakkender, wat triomfantelijker gekund. Karajan nam deze symfonie een paar keer op, waarbij hij altijd gebruik maakte van de ‘vollere’ versie van Haas uit 1887. Dit is zijn laatste versie (uit 1988) en geweldig is hij: zo krachtig en subliem met echo’s uit een andere wereld heeft het werk zelden geklonken. Het is alles nog diepzinniger, humaner en liefdevoller dan voorheen. Opvallend is de bijzondere communicatie tussen de dirigent en het Weense orkest waar hij ondanks vroegere conflicten regelmatig gast was. Het gaat om het werk dat hij boven alles schatte en zijn charisma straalt af op zijn werk hier.
Ook Harnoncourt, ditmaal in Berlijn tijdens een concert daar in april 2000, koos voor de versie Nowak 1890. Van de Brucknersymfonieën die hij tot op heden opnam, is dit de minst geslaagde. Het eerste deel komt er bij hem nog het beste af, maar in zijn grondige ontleding van het werk richtte de dirigent teveel op het detail en verloor hij het zich op het grote geheel. Er zijn prachtige momenten, maar het wil maar geen eenheid worden in een soort hink, stap sprong verklanking. Aan het orkestspel ligt het zeker niet, ook niet aan de opname. Maar dit is een te verbrokkeld geheel om te kunnen aanraden.
De sterke kanten van Boulez’ directie – groot structuurbesef, steven naar helderheid, niet toegeven aan (valse) sentimenten, scherpe articulatie – zijn ook hier weer heel evident, getuige deze in Bruckners kerk in St. Florian gemaakte opname. Gedegen en mooi als het eerste deel en het vaak ongeveer hetzelfde lukkende scherzo zijn, speelt hij zijn hoogste troeven uit in het prachtig welvende langzame deel en de wat zwak geachte finale, die hier juist heek sterk is. De technici hebben in de ruime kerkgalm wonderen verricht om de klank zo transparant te houden.
Het is alweer lang geleden (1969) dat Haitink zich voor het eerst aan dit werk waagde met een toenmalige Brucknercyclus (Philips 442.040-2, 9 cd’s). Wanneer we ons tot het Amsterdamse orkest beperken, waren Van Beinum hem in 1955 voorafgegaan (Philips 442.730-2) en Jochum hem in 1994 (Tahra TAH 171/4) en zoals hierboven bleek Chailly in 1999 (Decca 466.653-2) gevolgd. Interessant vergelijkingsmateriaal!
Daar tussenin komt nog de mooie Weense opname van Haitink uit 1995 (Philips 446.659-2). In wezen is met de jaren niet zoveel veranderd aan Haitinks opvatting van het werk. Hij gebruikt de herziene versie Haas van de vollediger uitgaaf uit 1887/1890. Net als Karajan en in tegenstelling tot Giulini die zich op Nowak baseerde. Dat zijn nog steeds de twee vertolkingen die het meeste blijvende indruk maken.
Maar in menig opzicht manifesteert Haitink zich hier als uitstekende ‘dritter im Bunde’. Zijn engagement lijkt groter dan vroeger, de tempi zijn wat langzamer, maar er wordt indringender gemusiceerd en de grootsheid van het werk komt nog weer beter uit. De opname heeft een duidelijk ‘live’ karakter, wat de directe betrokkenheid vergroot en gelukkig zijn er geen missers. Technisch beschouwd is dit in elk geval ook een heel mooie prestatie. Jammer dat er geen passende aanvulling was voor de tweede, slechts een kleine vijfentwintig minuten durende tweede cd.
Als het tenslotte op het maken van een definitieve keuze aankomt, blijft de gemotiveerde stoïcijn Karajan een duidelijke voorkeur houden, met de lyrische epicus Giulini, de langzamerhand bezonnen, charismatische Haitink en de felle heldere Chailly op een verdiende, gedeelde tweede plaats, gevolgd door de gewichtige Wand en de intense, verhelderende Boulez.