Bach, J.S.: De 4 orkestsuites BWV 1066/9. Ensemble Sonnerie o.l.v. Monica Huggett. Avie AV 2171 (73’45"). 2009
Wie dacht deze werken nu wel genoeg te kennen, zal ophoren bij het luisteren naar deze nieuwe uitgave. Waar gat het om?
Wat we gewoonlijk horen, zijn deze werken in de vorm waarin Bach ze in 1725 (nr. 1 en 4) en later in 1731 (nr. 3) en 38/39 (nr. 2) voor zijn Leipzigse muziekpraktijk goot. Maar hoogst waarschijnlijk legde hij daar al in 1717 de basis voor toen hij nog in dienst was van prins Leopold in Anhalt-Cöthen. Daar had het hoforkest een vrij bescheiden omvang, bezat eerder kamermuzikale proporties.
Wat we algemeen kennen en te horen krijgen is de volgende bezetting:
Suite 1: 2 hobo’s, fagot, strijkers en basso continuo
Suite 2: fluit, strijkers. Basso continuo
Suite 3: 3 trompetten, pauken, 2 hobo’s, strijkers, basso continuo
Suite 4: 3 trompetten, pauken, 3 hobo’s, fagot, strijkers, basso continuo
In de oude vorm betekent dit dat de derde en vierde suite het moeten doen zonder trompetten en pauken en dat de prominente fluit in nr. 2 is vervangen door een hobo en nu in plaats van in b in a staat. De bewuste reconstructie is van barokhoboïst Gonzalo Ruiz die er zelf een heel mooi overtuigend pleidooi voor houdt.
Het verrassende is dat de meeste werken, de meeste deeltjes zo aan helderheid en contour winnen: het klinkt alles veel dansanter, luchtiger bovendien. Het is wel even wennen, zeker het gemis van de trompet en de fluit in respectievelijk nr. 3 en 2. Maar als oud-hoboïst is het een feest dat instrument zo mooi te horen in nr. 2.
De uitvoeringen klinken in alle opzichten zeer stijlvol, verzorgd en geanimeerd. Dit is typisch zo’n geval waarin echt een mooi alternatief van het overbekende tot stand is gebracht.