Beethoven: 9 Symfonieën. Sinéad Mulhern, Carolin Masur, Dominik Wortig, Konstantin Wolff met het kamerkoor Les éléments en La chambre philharmonique o.l.v. Emmanuel Krivine. Naïve V 5258 (5 cd’s, 5u 30’). 2009/10
Zo’n vijfentwintig jaar geleden verscheen de Pools/Russisch/Franse dirigent Emmanuel Krivine wel aan het hoofd van een Omroeporkest in Utrechts Vredenburg. In de herinnering ging het toen om goed verzorgde, maar geenszins opzienbarende of extra beklijvende optredens.
Sindsdien lijkt ongeveer zoals bij Claudio Abbado en en zijn Mozart orkest een – in CDA termen – ‘herbronnen’ bij de dirigent te hebben plaatsgevonden. De eerste voortekenen bleken uit de oprichting van het op quasi historische instrumenten spelende orkest La chamber philharmonique in 2004. Aandachtige Mezzo tv kijkers konden het bewonderen in de Symfonie van Franck en het Requiem van Fauré vanuit de Franse Nationale bibliotheek of misschien toevallig van eerder verschenen cd’s met Schumanns Konzertstück voor 4 hoorns en Dvoraks Negende symfonie (V 5132), Mendelssohns Vierde en Vijfde symfonie (V 5069) en Mozarts Grosse Messe KV 427 (V 5032).
En hier dan het eerste grote project. Waardoor onderscheidt het zich van de meeste, behalve dat gebruik van een teruggekoppeld instrumentarium? Net als bij mensen als Abbado en Mackerras door als uitgangspunt de nieuwe Barenreiter uitgave te kiezen. En verder door – net als Harnoncourt – veel aandacht aan de agogiek van de ‘sprekende muziek’ met bijvoorbeeld pittige sforzandi te kiezen. Maar er is meer. De orkestleden zijn precies gespecificeerd en wisselt in aahtal bijna per symfonie. In de Negende telt het koor 32 leden, de solisten zijn – net als in de meeste andere recente opnamen – geen swerdldberoemdheden, maar zijn uitstekend gekwalificeerd.
Gunstig is natuurlijk ook dat eerste en tweede violen tegenover elkaar zitten en elkaar waar nodig antifonisch de bal toespelen. Mooi is hoe de violen con sordino spelen in de ‘Szene am Bach’ uit de Pastorale, hoe niet alleen in de Vijfde en de Negende, maar ook in de Zevende ook een contrafagot wordt ingezet en hoe een solocello zich laat horen in de Achtste. De treurmars uit de Eroica heft iets waardigs en strafs.
Defraseing is plooibaar, er zijn waarachtige pianissimi. De muziek ademt vrij, er wordt waar nodig unanieme virtuositeit getoond zoals in het eerste deel van de Tweede, in de hele Zevende en in het scherzo uit de Negende. Overgangen worden fraai gerealiseerd. Alleen het eerste deel van de Negende had meer imnpact kunnen hebben.
Kennelijk waren de werken heel goed ingestudeerd voordat deze zaalopnamen warden gemaakt, want het ensemble is nauwelijks op foutjes te betrappen. Die opnamen warden op verschillende lokaties – Vichy, Grenoble, Parijs, Caen – gemaakt maar klinken alle met voldoende ambiance en een geode klankintegratie.
Harnoncourt, Abbado, Gardiner en Mackerras hebben er een geduchte rivaal bijgekregen.