CD Recensies

BRUCKNER: SYMFONIEËN NR. 0-2

Bruckner: Symfonie nr. 0 in d WAB 100. Radio symfonie orkest Berlijn o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 421.593-2 (58’15”). 1988

 

Bruckner: Symfonie nr. 0 in d WAB 100. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 452.160-2 (38’13”). 1995

 

Bruckner: Symfonie nr. 1 in c WAB 101 (versie 1866). Weens filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 453.415-2 (48’29”). 1996

 

Bruckner: Symfonie nr. 1 in c (versie 1866). Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 448.898-2 (47’02”). 1995

 

Bruckner: Symfonie nr. 2 in c WAB 102. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 436.154-2 (1u. 07’27”). 1991

 

Bruckner: Symfonie nr. 2 in c WAB 102. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 415.988-2 (1u. 00’29”). 1981

 

Ook al zijn ze minder befaamd dan de latere symfonieën, het eerste drietal bepaalde niettemin veel van Bruckners meest onderscheidende karakteristieken. Dat reikt van de schaalgrote via de orgelende geluidsgolven tot de constructie van lange vlakken met korte herhaalde frasen.

Bruckners stilistische ontwikkeling voltrok zich langs geleidelijke lijnen, zodat er vaak niet zoveel verschil is tussen de ene en de andere symfonie. Veel van de muziek uit nr. 0, de Studiesymfonie, loopt vooruit op nr. 1. Eerst verwierp de componist dat werk, toen herzag hij het voordat hij aan nr. 2 begon, maar hij vond dat nr. 1 zijn titel waard was en dus gaf hij zijn eersteling het nummer 0.

Nr.1 werd in 1868 voor het eerst uitgevoerd in Linz waar de componist het zelf dirigeerde. Kort daarna verhuisde hij naar Wenen en gedurende de volgende twintig jaar knutselde hij verder aan de partituur totdat een complete revisie tot stand kwam in 1891 waarin vrijwel geen maat ongemoeid was gelaten: de zogenaamde Weense versie.

Nr. 2 was het eerste werk dat hij in Wenen voltooide, nog voordat de Wagner claque gif op hem ging spuiten. In 1873 werd het werk succesvol uitgevoerd, maar Bruckners vriend Johann Herbeck moedigde hem aan om veranderingen en coupures aan te brengen met als resultaat de versie 1877, hoewel Robert Haas die coupures in zijn uitgave terugbracht; het is deze laatste versie die tegenwoordig haast altijd klinkt.

Bruckners symfonische eerstelingen zijn weliswaar minder vaak opgenomen dan zijn latere, bekendere symfonieën, maar toch bestaat een aardig aantal uitgaven van die vroege symfonieën. Haitink (Philips) nam ze natuurlijk op in zijn volledige cyclus (helaas zijn de afzonderlijke werken niet meer separaat beschikbaar), van Tintner (Naxos), Barenboim (DG), Inbal (Teldec) en de uitverkorenen:

Chailly die zich een van de overtuigendste interpreten van de vroege Brucknersymfonieën toont. In zijn stralende interpretatie van nr. 0 blijkt het werk niet onder te doen voor de latere werken. Hij toont een intuïtief gevoel voor de zich ontwikkelende muzikale architectuur en Bruckners idioom en kiest voor een stuwende aanpak. Solti komt een stuk in die richting, maar zoals de speelduur bij hem aangeeft, laat hij het nodige weg.

Solti is beter in nr. 1 met zijn dynamische, maar nooit geforceerde aanpak van deze symfonie die hij geeft in de Linzer versie die volgens kenners het dichtst in de buurt komt van des componisten bedoelingen. Soms is de dirigent wat te gemaniëreerd en krachtig, maar niet hier en het orkest is in topvorm. Abbado biedt een wat evenwichtiger, waardiger alternatief.

In nr. 2 toont Chailly zich opnieuw een meester in het blootleggen van Bruckners soms verrassende structuren; het werk klinkt majestueus en krijgt wat het verdient. Nog wat afgewogener, maar misschien iets minder verrassend klinkt de sonore, traditionele weergave van Karajan.